Kwaliteit en trend stikstofbeschikbaarheid ecosystemen, 2017

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De huidige milieudruk door stikstofdepositie is in veel ecosystemen op het land nog te hoog. Met name in de ecosysteemtypen bos, open duin en heide zijn de condities door stikstofdepositie over vrijwel het gehele areaal matig of slecht. Trendgegevens laten zien dat de stikstofbeschikbaarheid van de bodem in open duin en halfnatuurlijk grasland is toegenomen.

Kwetsbare plantensoorten verdwijnen

Teveel stikstof in de bodem is een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van zeldzame soorten in ecosystemen. De hoeveelheid stikstof in de bodem neemt onder andere toe door stikstofdepositie uit de lucht. Ammoniak maakt twee derde deel uit van de stikstof die op de bodem valt, en is hoofdzakelijk afkomstig uit de landbouw. De overige depositie is afkomstig van stikstofoxiden uit onder andere verkeer en industrie. Kwetsbare plantensoorten verdwijnen wanneer de stikstofdepositie het kritisch depositieniveau overschrijdt. Hoe hoger de overschrijding en hoe langer deze duurt, hoe groter de effecten. Vooral voedselarme ecosystemen zijn gevoelig voor milieudruk vanuit stikstofemissies.

Overschrijding kritische stikstofdepositie leidt op zandgronden tot meeste knelpunten

Circa driekwart van het totale areaal landnatuur kent een te hoge stikstofdepositie. Met name in meer stikstofgevoelige ecosysteemtypen als bos, open duin en heide zijn de condities door stikstofdepositie over vrijwel het gehele areaal matig of slecht. In vrijwel het gehele areaal heide worden de kritische depositiewaarden overschreden. Nagenoeg de gehele oppervlakte valt hierdoor in de kwaliteitscategorieën matig of slecht. Voor bos en open duin is de situatie iets beter, hoewel ook hier het grootste deel van de oppervlakte binnen de categorieën matig en slecht valt. Vermesting speelt met name op de voedselarme zandgronden in gebieden waar de ecosystemen erg gevoelig zijn voor stikstofdepositie en de depositie uit intensieve veehouderij hoog is. Veel van de ecosystemen in het noorden en westen van het land zijn minder gevoelig voor stikstofdepositie. Het gaat daarbij veelal om van nature voedselrijke wateren en moerassen in (zee/rivier)kleigebieden.

De forse afname in stikstofdepositie sinds begin jaren negentig heeft zich vertaald in een toename van het natuurareaal met betere condities, echter het areaal landnatuur met goede condities is in 2016 nog steeds gering. Met name in de duinen is een toename van het natuurareaal met goede condities zichtbaar. Bij de bossen en de heide is er een flinke toename van het natuurareaal met matige condities en is het areaal met slechte condities gehalveerd. Sinds 2010 treden er in alle ecosysteemtypen gemiddeld geen verbeteringen in de condities meer op.

Voorkomen planten indicatief voor heersende milieucondities

Door rechtstreekse metingen aan bodem en water kan worden vastgesteld in welke mate veranderingen in de milieucondities optreden en of huidige condities geschikt zijn voor een duurzaam voorkomen van de ecosystemen. Meetgegevens zijn echter beperkt beschikbaar. Indirect kunnen de milieucondities ook geschat worden aan de hand van (veranderingen in) de aanwezigheid van plantensoorten. Planten stellen namelijk specifieke milieueisen aan hun voorkomen. De aangetroffen vegetatiesamenstelling in een gebied is daarmee indicatief voor de heersende milieucondities op standplaatsniveau. Complicerend daarbij is dat de vegetatie later reageert op veranderingen in emissies dan bijvoorbeeld luchtconcentratie of bodemchemie. Het is mogelijk dat verbeteringen in de vegetatiesamenstelling uitblijven en soms zelfs verslechteren, doordat de milieudruk nog te hoog is en de laatste jaren niet meer daalt.

Provincies en terreinbeheerders hebben in de 'Werkwijze monitoring en beoordeling' (WMBN) vastgelegd hoe de milieucondities kunnen worden bepaald. Vooruitlopend op een eerste meting door de provincies brengen deze en de twee onderstaande indicatoren de huidige milieucondities in beeld. Voor uitspraken over de geschiktheid van de milieucondities (goed, matig, of slecht) is een vergelijking van de huidige situatie gemaakt met de eisen die de kenmerkende vegetaties van beheertypen aan deze condities stellen (NB. zie de Technische toelichting onderaan voor een methodische kanttekening hierbij).

Beleid richt zich op verbeteren milieucondities

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door het natuurnetwerk te realiseren en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren.

Om de effecten van vermesting en verzuring te voorkomen, richt het Nederlandse milieubeleid zich op vermindering van de emissie van vermestende en verzurende stoffen in Nederland en de omringende landen. Door nationaal, maar ook internationaal milieubeleid is de lucht de laatste decennia schoner geworden, waardoor minder zuur en stikstof terecht komt op natuur (Buijsman et al., 2010). Toch is het bereikte resultaat nog onvoldoende om goede condities voor een duurzame instandhouding van ecosystemen en soorten te scheppen.


Sinds 2000 dalen de concentraties van ammoniak in de lucht niet meer. In de periode 2005-2014 zijn deze zelfs licht gestegen (Stolk et al., 2017). Deze trend wordt ook gevonden in het sinds 2005 operationele Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en is een indicatie dat de ammoniakbelasting op ecosystemen (Natura 2000-gebieden) niet meer afneemt terwijl dat wel nodig is voor een duurzame instandhouding van deze ecosystemen. De stikstofbeschikbaarheid, afgemeten aan de vegetatiesamenstelling, is sinds 2000 voor de meeste ecosystemen gemiddeld ook niet significant afgenomen. In ecosystemen zoals open duin en halfnatuurlijk grasland neemt de stikstofbeschikbaarheid zelfs toe. Alleen in het voor stikstofdepositie minder gevoelige ecosysteemtype moeras neemt de beschikbaarheid in geringe mate af.

Herstelmaatregelen om verzuring en vermesting tegen te gaan

Een belangrijk instrument om de milieucondities in natuurgebieden te verbeteren, is het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Rijk en provincies zetten in dit programma in op natuurherstel en een dusdanige daling van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dat er tegelijkertijd ruimte ontstaat voor economische ontwikkeling in de nabijheid van die gebieden. Veel van de herstelmaatregelen zijn ook gericht op bestrijding van verdroging. De beschikbaarheid van voedingsstoffen is immers niet alleen afhankelijk van de huidige depositie van vermestende stoffen maar ook van de verdroging en van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Kwaliteit en trend stikstofbeschikbaarheid ecosystemen
Omschrijving
Overschrijding van de kritische stikstofdepositiewaarden door de depositie in 2016 en trendlijn van N-totaal per ecosysteem.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving
Auteurs: Marlies Sanders, Wieger Wamelink (Wageningen Environmental Research), Tom van der Meij (CBS) & Pim Vugteveen (PBL)
Berekeningswijze
Trends milieucondities
Met het Landelijk Meetnet Flora (LMF) worden de milieuontwikkelingen in de vegetatie gevolgd. Dit meetnet omvat ruim 8600 vaste meetpunten in de terrestrische natuur en nog enkele duizenden in natuurlijke landschapselementen in het agrarisch gebied. Op deze meetpunten worden alle plantensoorten en de aantallen of bedekking per soort genoteerd. Deze plantensoorten verschillen in de eisen die ze stellen aan hun milieu. Aan de hand van toe- of afname van deze soorten en hun samenstelling kan worden vastgesteld of het gebied onderhevig is aan veranderingen in milieuomstandigheden zoals stikstofbeschikbaarheid (voedselrijkdom).
Met behulp van milieu-indicatiewaarden per plantensoort is voor de stikstofbeschikbaarheid een trend per ecosysteem berekend aan de hand van gemiddelde milieu-indicatievoorwaarden van de aanwezige plantensoorten in de vegetatieopnamen. De gebruikte indicatiewaarden zijn afkomstig uit Wamelink et al., (2005, 2007 en 2012). Voor stikstof(beschikbaarheid) zijn de N-totaal indicatiewaarden per soort gebruikt.
Voor de set getallen (1999-2017) wordt met een lineair model (lm-functie in het programma R) getoetst op een site*jaar effect. Dit resulteert in (lineaire) trends in een bepaalde periode (meestal vanaf 1999 en soms vanaf 2000) en de significantie van deze trends. De jaarcijfers worden apart van de trends berekend door voor de set aan meetpunten per jaar de berekende afwijkingen te middelen en de resultante daarvan op te tellen bij de gemiddelde waarde van het betreffende meetgegeven in alle meetpunten over de gehele periode. Alle ecosystemen worden gemonitord vanaf 1999 behalve de duinen (vanaf 2000). Het referentiejaar 2000 is bij het indexeren op 0 gezet.
Geschiktheid milieucondities
In de Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS (WMBN) (BIJ12, 2014) is aangegeven welke beheertypen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. De milieukwaliteit voor stikstofdepositie wordt beschreven in drie categorieën; goed, matig en slecht. Deze situatie hangt af van de afstand tussen de hoogte van de stikstofdepositie en de randvoorwaarden die elk beheertype stelt. De grenzen tussen de categorieën zijn gebaseerd op de kritische depositiewaarden van de plantenassociaties die behoren tot de beheertypen. Kwetsbare plantensoorten verdwijnen wanneer de hoeveelheid stikstof die op de bodem valt de kritische depositiewaarde overschrijdt. Hoe hoger de overschrijding en hoe langer deze duurt, hoe groter de effecten. De milieukwaliteit qua stikstofdepositie wordt in de werkwijze als goed aangemerkt als deze lager is dan de kritische depositiewaarde van de meest gevoelige associatie. De grens tussen 'matig' en 'slecht' is gebaseerd op de kritische depositiewaarde van de minst gevoelige associatie (associatie met de hoogste kritische depositiewaarde).

De beheertypekaart is verfijnd (neergeschaald). De interne variatie binnen sommige beheertypen is relatief groot, waardoor de WMBN-ranges waarin de milieucondities van het beheertype als goed worden beoordeeld aan de brede kant zijn. Hierdoor kan de conditie in kwaliteit afnemen en zelfs voor de meest gevoelige soorten ongeschikt worden, terwijl de het beheertype als geheel steeds als 'goed' wordt beoordeeld. Het PBL en de WUR hebben de beheertypen met veel interne variatie daarom met aanvullende gegevens over vegetaties verfijnd.
Dit geldt voor delen van grootschalige beheertypen (N01.xx) zoals duin- en kwelderlandschap als ook de beheertypen open duin en moeras. Het berekende percentage areaal voor moeras is in deze berekening nog onzeker. Halfnatuurlijk grasland en moeras bleken voor een deel van hun areaal in de neerschaling nog niet goed uit elkaar gehaald en onzeker. De categorieën zijn hier daarom samengevoegd.
Bij de neerschaling is gebruik gemaakt van onder andere bodem- en vegetatiekaarten en habitattypenkaarten. Daarnaast zijn voor een aantal beheertypen zonder randvoorwaarden in de WMBN wel randvoorwaarden bekend (Wamelink et al., 2007). Ook deze laatste zijn in de analyse meegenomen zodat een vrijwel landsdekkend beeld gegeven kan worden.
Van de stikstofdepositie zijn landsdekkende kaarten beschikbaar vanaf 1995 tot en met 2016 (https://www.rivm.nl/Onderwerpen/G/GCN_GDN_kaarten/)
Basistabel
Neergeschaalde beheertypenkaart (Pouwels et al., 2017).(https://www.rivm.nl/Onderwerpen/G/GCN_GDN_kaarten/)
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Om de 2-3 jaar
Achtergrondliteratuur
BIJ12 (2014). Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS. Versie 05032014. BIJ12, Utrecht
Hoek, D-J. van der, M. Smit, S. van Broekhoven, A. van Hinsberg, P. Giesen, H. Bredenoord, R. Pouwels, B. de Knegt, F. van Gaalen, A. de Blaeij, S. Mylius & R. Folkert (2017). Potentiële bijdrage van provinciaal natuurbeleid aan Europese biodiversiteitdoelen. Achtergrondrapport bij lerende evaluatie Natuurpact. PBL-publicatienummer 2766. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag.
Pouwels, R., Wamelink, G.W.W., Adrichem, M.H.C. van, Jochem, R., Wegman, R.M.A. en Knegt, B. de (2017). MetaNatuurplanner v4.0 - Status A. WOt-technical report 110. WOT Natuur & Milieu, WUR, Wageningen.
Wamelink, G.W.W., Adrichem, M.H.C. van, Dobben, H.F. van, Frissel, J.Y., Held, M. den, Joosten, V., Malinowska, A.H., Slim, P.A. & R.J.M. Wegman. (2012). Vegetation relevés and soil measurements in the Netherlands; the Ecological Conditions Database (EC). Biodiversity and Ecology 4:125-132.
Wamelink, G.W.W., P.W. Goedhart, J.Y. Frissel, R.M.A. Wegman, P.A. Slim & H.F. van Dobben (2007). Response curves for plant species and vegetation types, Alterra Report 1489. Alterra, WUR, Wageningen.
Wamelink, G.W.W, Goedhart, P.W., Dobben, H.F van & F. Berendse (2009). Plant species as predictors of soil pH: replacing expert judgement by measurements. Journal of Vegetation Science 16:461-470.
Opmerking
Provincies en terreinbeheerders hebben in de 'Werkwijze monitoring en beoordeling' (WMBN) vastgelegd hoe de milieucondities kunnen worden bepaald. Vooruitlopend op een eerste meting door de provincies, brengt deze indicator de huidige milieucondities wat betreft stikstofdepositie in beeld.
Betrouwbaarheidscodering
C: Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd

Referentie van deze webpagina

CLO (2018). Kwaliteit en trend stikstofbeschikbaarheid ecosystemen, 2017 (indicator 1592, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.