Kwaliteit en trend stikstofbeschikbaarheid ecosystemen, 2016
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De huidige milieudruk door stikstofdepositie is in veel ecosystemen nog te hoog. Met name in de ecosysteemtypen bos, open duin en heide zijn de condities door stikstofdepositie over vrijwel het gehele areaal matig of slecht. Trendgegevens laten zien dat de stikstofbeschikbaarheid van de bodem in open duin en halfnatuurlijk grasland is toegenomen.
Kwetsbare plantensoorten verdwijnen
Teveel stikstof in de bodem is een belangrijke oorzaak voor de achteruitgang van zeldzame soorten in ecosystemen. De hoeveelheid stikstof in de bodem neemt onder andere toe door stikstofdepositie uit de lucht. Ammoniak maakt twee derde deel uit van de stikstof die op de bodem valt, en is hoofdzakelijk afkomstig uit de landbouw. De overige depositie is afkomstig van stikstofoxiden uit onder andere verkeer en industrie. Kwetsbare plantensoorten verdwijnen wanneer de stikstofdepositie het kritisch depositieniveau overschrijdt. Hoe hoger de overschrijding en hoe langer deze duurt, hoe groter de effecten. Vooral voedselarme ecosystemen zijn gevoelig voor milieudruk vanuit stikstofemissies.
Overschrijding kritische stikstofdepositie leidt op zandgronden tot meeste knelpunten
Circa driekwart van het totale areaal landnatuur kent een te hoge stikstofdepositie. Met name in meer stikstofgevoelige ecosysteemtypen als bos, open duin en heide zijn de condities door stikstofdepositie over vrijwel het gehele areaal matig of slecht. In vrijwel het gehele areaal heide worden de kritische depositiewaarden overschreden. Nagenoeg de gehele oppervlakte valt hierdoor in de kwaliteitscategorieën matig of slecht. Voor bos en open duin is de situatie iets beter, hoewel ook hier het grootste deel van de oppervlakte binnen de categorieën matig en slecht valt. Vermesting speelt met name op de voedselarme zandgronden in gebieden waar de ecosystemen erg gevoelig zijn voor stikstofdepositie en de depositie uit intensieve veehouderij hoog is. Veel van de ecosystemen in het noorden en westen van het land zijn niet zo gevoelig voor stikstofdepositie. Het gaat daarbij veelal om van nature voedselrijke wateren en moerassen in (zee/rivier)kleigebieden.
Resultaten van beleid tegen vermesting
Het beleid streeft naar verbetering van bodem-, water- en luchtcondities om biodiversiteit te herstellen en te behouden. De forse afname in stikstofdepositie sinds begin jaren negentig heeft zich niet vertaald in een toename van het natuurareaal met goede condities. Sinds 2000 dalen de concentraties van ammoniak in de lucht niet meer. In de periode 2005-2014 zijn deze zelfs licht gestegen (Stolk et al. 2017). Deze trend wordt ook gevonden in het sinds 2005 operationele Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden en is een indicatie dat de ammoniakbelasting op ecosystemen (Natura 2000-gebieden) niet meer afneemt terwijl dat wel nodig is voor een duurzame instandhouding van deze ecosystemen. De stikstofbeschikbaarheid, afgemeten aan de vegetatiesamenstelling, is sinds 2000 voor de meeste ecosystemen gemiddeld ook niet significant afgenomen. In ecosystemen zoals open duin en half-natuurlijk grasland neemt de stikstofbeschikbaarheid zelfs toe. Alleen in het voor stikstofdepositie minder-gevoelige ecosysteemtype moeras neemt de beschikbaarheid in geringe mate af.
Het is mogelijk dat verbeteringen in de vegetatiesamenstelling uitblijven en soms zelfs verslechteren, doordat de milieudruk nog te hoog is en de laatste jaren niet meer daalt. Complicerend daarbij is dat de vegetatie later reageert op veranderingen in emissies dan bijvoorbeeld luchtconcentratie of bodemchemie.
Voorkomen planten indicatief voor heersende milieucondities
Door rechtstreekse metingen aan bodem en water kan worden vastgesteld in welke mate veranderingen in de milieucondities optreden en of huidige condities geschikt zijn voor een duurzaam voorkomen van de ecosystemen. Meetgegevens zijn echter beperkt beschikbaar. Indirect kunnen de milieucondities ook geschat worden aan de hand van (veranderingen in) de aanwezigheid van plantensoorten. Planten stellen namelijk specifieke milieueisen aan hun voorkomen. De aangetroffen vegetatiesamenstelling in een gebied is daarmee indicatief voor de heersende milieucondities op standplaatsniveau.
Provincies en terreinbeheerders hebben in de 'Werkwijze monitoring en beoordeling' (WMBN) vastgelegd hoe de milieucondities kunnen worden bepaald. Vooruitlopend op een eerste meting door de provincies brengen deze en de twee onderstaande indicatoren de huidige milieucondities in beeld.
- Geschiktheid zuurgraad bodem verzuringsgevoelige landnatuur, 2018
- Geschiktheid grondwaterstand verdrogingsgevoelige landnatuur, 2018
Beleid richt zich op verbeteren milieucondities
In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn ((Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door realisatie van het Natuurnetwerk en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen ter verbetering van water- en milieucondities.
Om de effecten van vermesting en verzuring te voorkomen, richt het Nederlandse milieubeleid zich op vermindering van de emissie van vermestende en verzurende stoffen in Nederland en de omringende landen. Door nationaal, maar ook internationaal milieubeleid is de lucht de laatste decennia schoner geworden, waardoor minder zuur en stikstof terecht komt op natuur (Buijsman et al., 2010). Toch is het bereikte resultaat nog onvoldoende om goede condities voor ecosystemen en soorten te scheppen.
Herstelmaatregelen om verzuring en vermesting tegen te gaan
Via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt met een combinatie van generiek en gebiedsgericht beleid gestreefd naar een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarnaast worden er middelen verstrekt voor herstelmaatregelen in bestaande natuurgebieden om vermesting en verzuring tegen te gaan. Veel van deze maatregelen zijn ook gericht op bestrijding van verdroging. De beschikbaarheid van voedingsstoffen is immers niet alleen afhankelijk van de huidige depositie van vermestende stoffen maar ook van de verdroging en van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater.
Bronnen
- BIJ12 (2014). Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS. Versie 05032014, BIJ12, Utrecht
- BIJ12 (2014). BIJLAGE I - bij: Toelichting Werkwijze EHS- en Natura 2000 / PAS Monitoring en Beoordeling, BIJ12, Utrecht
- BIJ12 (2014). BIJLAGE II - bij: Toelichting Werkwijze EHS- en Natura 2000 / PAS Monitoring en Beoordeling, BIJ12 Utrecht
- Dobben, H.F. van, R. Bobbink, D. Bal en A. van Hinsberg (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2397.
- Ministerie EZ (2013). Kamerbrief Natuurpact. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag.
- Ministerie van LNV (1990). Natuurbeleidsplan. Regeringsbeslissing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Den Haag.
- Van der Hoek, D-J., M. Smit, S. van Broekhoven, A. van Hinsberg, P. Giesen, H. Bredenoord, R. Pouwels, B. de Knegt, F. van Gaalen, A. de Blaeij, S. Mylius & R. Folkert (2017). Potentiële bijdrage van provinciaal natuurbeleid aan Europese biodiversiteitsdoelen. Achtergrondrapport bij lerende evaluatie Natuurpact. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- -
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- -
- Berekeningswijze
- -
- Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- -
- Verschijningsfrequentie
- -
- Betrouwbaarheidscodering
- -
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2017). Kwaliteit en trend stikstofbeschikbaarheid ecosystemen, 2016 (indicator 1592, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.