Ruimtelijke samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur, 1990- 2012
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De oppervlakte natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is sinds 1990 geleidelijk toegenomen, de ruimtelijke samenhang is minder gestegen en in de periode 2009 tot 2012 zelfs licht afgenomen.
Ruimtelijke samenhang van natuurgebieden onvoldoende voor veel soorten
Het Nederlandse natuurbeleid streeft naar duurzame condities voor het voortbestaan van alle in 1982 voorkomende soorten en populaties. Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. De ruimtelijke condities zijn niet goed wanneer het leefgebied te klein is of te veel versnipperd. Veel soorten staan op de Rode Lijst vanwege de te beperkte ruimtelijke samenhang van de leefgebieden waarvan zij afhankelijk zijn.
Met de sinds 1990 toegenomen oppervlakte aan natuur, is ook de ruimtelijke samenhang van de natuur verbeterd. De toename in ruimtelijke samenhang blijft echter achter bij de doelstelling.
Ruimtelijke samenhang licht afgenomen door beleidswijziging
De berekende ruimtelijke samenhang in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het laatste jaar licht afgenomen. Dit is een gevolg van de veranderingen in agrarisch natuurbeheer. Door wijzigingen in het beleid is een deel van het agrarisch natuurbeheer buiten de EHS geplaatst. Bij de berekening van de ruimtelijke samenhang van de EHS zijn die gebieden niet meegenomen. Door de beleidswijzigingen neemt de berekende ruimtelijke samenhang van de EHS tussen 2009 en 2012 licht af. De vraag is in hoeverre deze afname ook in de praktijk reëel is. Daarnaast zijn de provincies momenteel bezig een definitieve begrenzing van de EHS vast te stellen.
Niet elk natuurgebied is even robuust
De ruimtelijke samenhang varieert tussen de Nederlandse natuurgebieden. Een deel van de gebieden zijn te klein of intern versnipperd om soorten die daar voorkomen duurzaam ruimte te bieden. Een ander deel van de gebieden is in potentie wel groot genoeg of voldoende onderling verbonden. Bij de huidige hoge milieudruk wordt deze potentie niet gerealiseerd. Voorbeelden van robuuste gebieden zijn de Veluwe, de Utrechtse heuvelrug en verschillende duingebieden. Veel van die gebieden zijn aangewezen als beschermd gebied voor de Europese Vogel- en/of Habitatrichtlijn.
Rijk en provincies willen ruimtelijke samenhang verbeteren
Met het Natuurnetwerk Nederland, dat in de wet de Ecologische Hoofdstructuur heet, wordt de totstandkoming van een samenhangend netwerk van natuurgebieden nagestreefd. Dit is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. In 2013 zijn in het Natuurpact afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies over het natuurbeleid en de groei van de EHS. Tot 2027 zou het areaal nieuwe natuur nog groeien met 40.000 hectare uitbreiding en circa 80.000 hectare inrichting. Een deel daarvan betreft de inrichting van al eerder verworven gronden. In de afspraken tussen Rijk en provincies is ook gesproken over het vergroten van de onderlinge samenhang tussen natuurgebieden. Provincies zullen hun plannen op dit gebied komende jaren verder uitwerken. Het Rijk zal daarnaast het Meerjarenprogramma Ontsnippering afronden om de 208 lokale knelpunten tussen EHS en bestaande rijksinfrastructuur op te heffen. Daarnaast wordt nieuwe infrastructuur ingepast binnen de wettelijke eisen.
Beleidsdoelstellingen
Deze indicator verwijst naar de volgende doelen en nationale belangen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte :
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn (leefbaar en veilig).
Nationaal belang 11: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
Dezelfde indicator is een algemene biodiversiteitsindicator voor de Conventie van Biodiversiteit en refereert aan de algemene natuurdoelstelling ten aanzien van het streven naar duurzame condities voor het voortbestaan van alle in 1982 voorkomende soorten en populaties. Tevens streeft het beleid naar het verkorten van de Rode Lijsten.
Bronnen
- Ministerie van Infrastructuur en Milieu. (2011). Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Nederland concurrerend, bereikbaar,leefbaar en veilig, Den Haag
- Ministerie van Economische Zaken. (2013). Natuurpact ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland, Den Haag
- MNP (2005). Optimalisatie Ecologische Hoofdstructuur. Ruimte, milieu en watercondities voor duurzaam behoud van biodiversiteit. Milieu- en Natuurplanbureau rapport nr 408768003. Bilthoven
- Pouwels, R., M. van Eupen, M.H.C. van Adrichem & B. de Knegt (2014). MetaNatuurplanner v2.0. Status A.. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-interne notitie 39 (opvraagbaar bij auteur).
- Reijnen, M.J.S.M., R. Pouwels, J. Clement, M. van Esbroek, A. van Hinsberg, H. Kuipers & M. van Eupen (2012). Doelrealisatiegraadmeter voor de Ecologische Hoofdstructuur. Natuurkwaliteit van landecosysteemtypen op lokale schaal. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WOt-werkdocument 305.
- Verboom, J., R. Foppen, P. Opdam, P. Chardon, P. Luttikhuizen, (2001). Introducing the key patch approach for habitat networks with persistent populations: an example for marshland birds. Biological Conservation 108, 89-101
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Ruimtelijke samenhang van natuurgebieden in de EHS
- Omschrijving
- De indicator geeft weer hoe het oppervlak van de natuurgebieden in de EHS groeit en hoe hiermee de ruimtelijke condities voor natuur veranderen.
- Verantwoordelijk instituut
- Alterra Wageningen UR (Rogier Pouwels)
- Berekeningswijze
- Voor de bepaling van de ruimtelijke samenhang is beoordeeld of gebieden groot genoeg zijn voor het herbergen van stabiele populaties, zogenaamde sleutelgebieden (Verboom et al. 2001). Daarbij wordt rekening gehouden met de typen natuur die aanwezig zijn. Voor elke doelsoort is bepaald welke gebieden tot één populatie gerekend mogen worden en of het cluster van deze gebieden qua kwaliteit en kwantiteit voldoet aan de eisen van een sleutelgebied. Door de resultaten van alle doelsoorten te stapelen kan per locatie aangeven worden welk percentage van het aantal doelsoorten voldoet aan de eisen van een sleutelgebied. Dit percentage wordt bepaald ten opzichte van de doelsoorten waarvoor het gebied geschikt is als leefgebied en niet alle doelsoorten in Nederland (MNP, 2005). Dat deel van de EHS waarvoor geldt dat het percentage groter of gelijk is aan 25% wordt gezien als EHS met een goede ruimtelijke samenhang.
Als invoerbestand wordt gebruik gemaakt van een beleidskaart die de toekomstige EHS weergeeft, de Neergeschaalde Natuurdoeltypenkaart, en een kaart die de huidige situatie weergeeft, de Basiskaart Natuur. Door deze te combineren kan een beeld gemaakt worden van de aanwezige EHS in een bepaald jaar (Basiskaart Natuur 1990, 2004, 2009 of 2012). Als het type van de Basiskaart Natuur overeenkomt met het type van de Neergeschaalde Natuurdoeltypenkaart wordt een gebied meegenomen als bestaande EHS in het betreffende jaar. Hiervoor is een koppeltabel ontwikkeld door Reijnen et al. (2012; Bijlage 5).
Bij de analyse wordt geen rekening gehouden met andere drukfactoren, zoals vermesting en verdroging en ook niet met infrastructuur. - Basistabel
- De ruimtelijke condities zijn ingeschat met het model de MNP 3.0 uitgaande van de typen natuur zoals die voorkomen in de EHS (Pouwels et al., 2013).
- Geografische verdeling
- Nederlandse natuurgebieden
- Verschijningsfrequentie
- Tweejaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Ministerie van Infrastructuur en Milieu. (2011). Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Nederland concurrerend, bereikbaar,leefbaar en veilig, Den Haag
Ministerie van Economische Zaken. (2013). Natuurpact ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland, Den Haag
MNP (2005). Optimalisatie Ecologische Hoofdstructuur. Ruimte, milieu en watercondities voor duurzaam behoud van biodiversiteit. Milieu- en Natuurplanbureau rapport nr 408768003. Bilthoven
Pouwels, R., M. van Eupen, M.H.C. van Adrichem & B. de Knegt (2014). MetaNatuurplanner v2.0. Status A.. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-interne notitie 39 (opvraagbaar bij auteur).
Reijnen, M.J.S.M., R. Pouwels, J. Clement, M. van Esbroek, A. van Hinsberg, H. Kuipers & M. van Eupen (2012). Doelrealisatiegraadmeter voor de Ecologische Hoofdstructuur. Natuurkwaliteit van landecosysteemtypen op lokale schaal. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WOt-werkdocument 305.
Verboom, J., R. Foppen, P. Opdam, P. Chardon, P. Luttikhuizen, (2001). Introducing the key patch approach for habitat networks with persistent populations: an example for marshland birds. Biological Conservation 108, 89-101. - Betrouwbaarheidscodering
- Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2014). Ruimtelijke samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur, 1990- 2012 (indicator 1523, versie 04, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.