Verzurende depositie, 1981-2003
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De landelijk gemiddelde depositie van verzurende stoffen is in 2003 verder afgenomen tot 2.950 mol potentieel zuur per ha. Desondanks ligt de zure depositie nog boven de doelstelling van 2.300 mol per hectare voor 2010.
Verzurende depositie blijft dalen
De landelijk gemiddelde depositie van verzurende stoffen is in de periode 1981-2003 gehalveerd. In het begin van de jaren tachtig bedroeg de zure depositie nog 6.000 mol per hectare, in 2003 was dit 2.950 mol per hectare. De doelstelling voor 2010 is 2.300 mol per hectare.
Grote regionale verschillen in verzurende depositie
Regionaal komen grote verschillen voor in de depositie van verzurende stoffen. Vooral in gebieden met intensieve veehouderij, zoals de Peel en de Gelderse Vallei, kunnen deposities voorkomen van meer dan 5.000 mol per hectare. Deze hoge depositie wordt vooral veroorzaakt door de bijdrage van de hoge ammoniakuitstoot (NH3) ter plaatse. De hoge emissie van zwaveldioxide (SO2) en van stikstofoxiden (NOx) in het Rijnmondgebied is de oorzaak van de hogere depositie in dat gebied.
Oorzaken afname van de depositie
De depositie van verzurende stoffen is vooral afgenomen door de sterke reductie van de uitstoot van zwaveldioxide. De emissies van stikstofoxiden en ammoniak zijn minder sterk gedaald. Het relatieve belang van de stikstofverbindingen (ammoniak en stikstofoxiden) in de zuurdepositie, is door deze ontwikkelingen toegenomen van 52% in 1981 naar 73% in 2003.
- Grootschalige luchtverontreiniging de "National Emission Ceilings": emissies, 1990 - 2022
- Stikstofdepositie, 1990-2022
- De daling in de zure depositie is vooral het gevolg van de sterke reductie van de zwaveldioxide-emissie in binnen- en buitenland sinds 1980. Voor 1990 namen zwaveldioxide-emissies sterk af door overschakeling van kolen op gas door raffinaderijen en energiecentrales. Maatregelen als rookgasontzwaveling hebben geleid tot een verdere daling van de zwaveldioxide-emissies. De reductie van de zwaveldioxide-emissie in Nederland sinds 1980 bedraagt ruim 80%.
- De emissie van stikstofoxiden in Nederland daalde sinds 1980 met meer dan 30%. Deze daling is het resultaat van maatregelen bij het verkeer, zoals de invoering van de katalysator aan het eind van de jaren tachtig, bij de industrie en in de energiesector.
- De emissie door agrarische bronnen in Nederland is in dezelfde periode met 40% gedaald. Vooral de laatste tien jaar hebben emissiebeperkende maatregelen voor een daling gezorgd. Tot deze maatregelen behoren verbeterde voersamenstelling, het gebruik van emissiearme stallen, het afdekken van mestsilo's en het direct onderwerken van mest bij de aanwending.
Schade door zure depositie
Overmatige depositie van zuur kan leiden tot een verandering van de samenstelling van de vegetatie, verminderde bosvitaliteit en achteruitgang in biodiversiteit. De stikstofverbindingen dragen tevens bij aan vermesting van natuurlijke ecosystemen.
Beleid
De doelstelling voor de depositie van verzurende stoffen is 2.300 mol zuur per hectare gemiddeld over de Nederlandse ecosystemen in 2010. Van het areaal Nederlandse natuur is dan ongeveer 20% volledig beschermd (RIVM, 2004). De depositiedoelstellingen zijn herberekend voor de emissiedoelstellingen van het NMP4 en zijn tussendoelstellingen op weg naar een situatie waarbij 95% van de natuur in Nederland volledig is beschermd (VROM, 2001).
Bronnen
- Beck, J.P., Van Bree, L., Van Esbroek, M.L.P., Freijer, J.I., Van Hinsberg, A., Marra, M., Van Velze, K., Vissenberg, H.A., Van Pul, W.A.J. (2001) Evaluation of the Acidification targets: the emission alternatives. Rapport 725501002, Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven.
- VROM (2001). Nationaal Milieubeleidsplan 4. Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag.
- VROM (2002) Rapportage emissieplafonds verzuring en grootschalige emissieplafonds 2002. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag.
- MNP/RIVM (2005). Gegevens gebaseerd op metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu; bewerkt door het Milieu- en Natuurplanbureau.
- MNP (2005) Milieubalans 2005, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.
Relevante informatie
- EU (2001) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees parlement en de raad van 23 oktober 2001inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen No L 309/22.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- -
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- -
- Berekeningswijze
- -
- Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- -
- Verschijningsfrequentie
- -
- Opmerking
- Alle cijfers in deze indicator hebben betrekking op zogenaamd potentieel zuur. Potentieel zuur is gedefinieerd als de maximale verzuring die zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak in bodem en water teweeg kunnen brengen. De daadwerkelijke verzuring in bodem en water kan lager zijn. Deze hangt af van een aantal processen en van de opname van de stoffen door planten. Relatie ontwikkelingen emissies en luchtkwaliteit, 1990-2021
- Betrouwbaarheidscodering
- -
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2005). Verzurende depositie, 1981-2003 (indicator 0184, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.