Emissies door de zeescheepvaart, 1990-2022

De emissies door de zeescheepvaart omvatten de emissies die op Nederlands grondgebied worden uitgestoten. Het is een relatief grote bron van verzurende stoffen die de luchtkwaliteit in Nederland in belangrijke mate kan beïnvloeden. Door het gebruik van lng als brandstof is sinds 2018 de methaanemissie sterk toegenomen.

Aandeel in totale emissies op Nederlands grondgebied

De zeevaart heeft voor een drietal luchtverontreinigende stoffen een groot aandeel in de totale emissies op Nederlands grondgebied. Het betreft SO2, NOx en fijnstof (PM10). De aandelen daarvan in de totale emissies in 2022 bedragen respectievelijk 16%, 35% en 9% (Emissieregistratie, 2024).
De uitstoot van de zeescheepvaart wordt niet meegenomen in de door Nederland gerapporteerde emissies aan de Europese Unie en de Verenigde Naties. De uitstoot telt niet mee voor de doelstellingen en plafonds waar Nederland zich aan moet houden. De emissies worden echter wel gerapporteerd als zogeheten ‘memo item’ en meegenomen in luchtkwaliteitsberekeningen.

Ontwikkeling emissie zwaveldioxide, fijnstof en stikstofoxiden

De emissies van SO2 en fijnstof door de zeescheepvaart zijn tot 2006 gestaag toegenomen door de toename van het scheepvaartverkeer. De zeevaart op het Nederlands Continentaal Plat en in de Nederlandse zeehavens heeft vanaf 2007 aanzienlijk minder luchtverontreiniging veroorzaakt dan in de jaren ervoor. Tussen 2006 en 2022 is de uitstoot van SO2 met 94% afgenomen, terwijl de uitstoot van fijnstof met 66 procent is verminderd. Ten opzichte van 1990 zijn de emissies van SO2 en fijnstof respectievelijk 93% en 55% gedaald. 

De belangrijkste oorzaken van de flink lagere emissies zijn de strengere normen voor het zwavelgehalte van brandstof en de daling van het brandstofverbruik tussen 2007 en 2013. De normen van het zwavelgehalte in stookolie op de Noordzee zijn stapsgewijs verlaagd (zie hieronder). De maatregelen die de uitstoot van SO2 tegengaan verminderen ook de uitstoot van fijnstof. De daling van het brandstofverbruik komt door lagere vaarsnelheden en doordat relatief meer goederen door grotere schepen werden vervoerd. 

De uitstoot van NOx steeg tot 2006 door de toename van het zeescheepvaartverkeer. Tussen 2007 en 2013 daalde de emissies van NOdoor de afname van het brandstofverbruik. Na 2014 zijn de emissies gestegen als gevolg van een toename van het zeescheepvaartverkeer. Tussen 1990 en 2022 is de uitstoot met 17% gestegen.

Broeikasgassen

De emissies van broeikasgassen stegen tussen 1990 en 2006 door de toename van het zeescheepvaartverkeer. Tussen 2007 en 2013 daalden de emissies door lagere vaarsnelheden en de toename van grotere, efficiëntere schepen. Na 2014 zijn de emissies gestegen als gevolg van de toename van het zeescheepvaartverkeer. De zeer sterke groei van de methaanemissie vanaf 2018 komt voornamelijk door gastankers, die als brandstof lng (vloeibaar aardgas) gebruiken. In 2021 daalde het gebruik van lng als brandstof en in 2022 steeg het gebruik weer. In absolute hoeveelheden is de methaanuitstoot van de zeescheepvaart nog zeer beperkt. In 2022 was de totale Nederlandse methaanuitstoot 661,48 kiloton, terwijl de zeescheepvaart 1,46 kiloton uitstootte. 

MARPOL-verdrag

Door IMO, de internationale scheepvaartorganisatie, zijn beperkingen van het zwavelgehalte in stookolie opgesteld voor zeeschepen. Deze zijn opgenomen in het zogenaamde MARPOL-verdrag dat is opgesteld voor het voorkomen van verontreiniging door schepen (Noordzeeloket, 2010). 

In 2008 en 2009 moesten schepen in zogenaamde emission control areas al voldoen aan een maximum limiet van 15.000 ppm (parts per million) zwavel. Vanaf 2010 is deze limiet verscherpt tot maximaal 10.000 ppm zwavel, en na 2015 is het maximum 1.000 ppm zwavel. Voorbeelden van deze emission control areas zijn de Noordzee en de Oostzee.

Op volle zee mocht vanaf 2012 stookolie met maximaal 35.000 ppm zwavel worden gebruikt. Vanaf 2020 moest dit gehalte dalen naar 5.000 ppm zwavel. 

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Emissies door de zeevaart

Omschrijving

Emissies van broeikasgassen (kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en distikstofoxide (N2O)) en emissies van verzurende en grootschalige luchtverontreinigende stoffen (zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en fijn stof (PM10) door de zeevaart.

Verantwoordelijk instituut

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), gebaseerd op cijfers van de Emissieregistratie 

Berekeningswijze

De emissies door de zeescheepvaart vallen niet onder de NECD. 
Voor een uitgebreide beschrijving van de berekeningsmethoden wordt verwezen naar de methodebeschrijvingen op de website van de Emissieregistratie.

Basistabel

Emissieregistratie (2024)

Geografische verdeling

Nederland, provincie, postcode, 5*5 km2 (kaart)

Andere variabelen

Belasting oppervlaktewater, bodem-emissies, emissies oppervlaktewater, lucht-emissies, lucht-emissies volgens IPCC
In totaal circa 300 stoffen, circa 1600 emissie-oorzaken en circa 1000 (individuele) puntbronnen.

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks in april.

Achtergrondliteratuur

Geilenkirchen, G., et al. (2024). Methods for calculating the emissions of transport in NL (achter Lucht/Verkeer en Vervoer/Methoderapporten Taakgroep Verkeer en Vervoer). Project Emissieregistratie (Engelstalig rapport met tabellenset).

Opmerking

De methodiek voor de berekening van de emissies door zeevaart worden beschreven in het Methodenrapport van de taakgroep Verkeer van de Emissieregistratie. De meest recente methodiekbeschrijving geeft het rapport Methods for calculating emissions of transport in NL (Geilenkirchen et al., 2024). 

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
27
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
25
versie‎
24
versie‎
23
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
12
versie‎
10
versie‎
08
versie‎
06
versie‎
04
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2024). Emissies door de zeescheepvaart, 1990-2022 (indicator 0521, versie 27, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.