Migratiemogelijkheden voor trekvissen, 2012
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Trekvissen kunnen vanuit de zee of de grote rivieren slechts weinig beken en polderwater bereiken door de aanwezigheid van stuwen en gemalen. Met de aanleg van vispassages zijn enkele rivieren en beken bereikbaar. De komende jaren worden nog vele vispassages aangelegd.
Bereikbaarheid voor trekvissen nog slecht gesteld
Voor veel vissoorten is de migratie tussen verschillende wateren belangrijk voor de verschillende stadia in hun leven. Bekende voorbeelden zijn trekvissen die van zee naar kleine beken trekken, maar ook tussen grote en kleine rivieren, polder- en boezemwater migreren vissen. Obstakels zoals stuwen, waterkrachtinstallaties en gemalen beperken de migratie aanzienlijk. Op dit moment zijn er vele knelpunten die een goede migratie verhinderen. Slechts een deel van de grote rivieren en enkele beken zijn bereikbaar voor trekvissen.
De grote rivieren zijn bereikbaar via het IJsselmeer en de Nieuwe Waterweg. De stuwen in de Afsluitdijk vormen wel een eerste hindernis. Een belangrijke migratieroute is via het Haringvliet omdat de grootste afvoer van de Rijn hierdoor gaat. Zolang het kierbesluit niet is uitgevoerd, zal dit een belangrijk knelpunt blijven. De Rijn en de Maas zijn sinds 2007 geheel bereikbaar voor trekvissen door de aanleg van vispassages bij de grote stuwen. De Overijsselse IJssel is eveneens bereikbaar door een aantal vispassages. In de regionale wateren liggen nog duizenden stuwen waarvan tot nu toe enkele stuwen passeerbaar zijn met een vispassage. Slechts enkele beken zijn bereikbaar vanaf zee of IJsselmeer. Dit zijn de Hunze (Groningen), de Eem (Utrecht en Gelderland) en de Mark (Noord-Brabant bij Breda).
Weliswaar zijn vispassages aangelegd die de stroomopwaartse migratie mogelijk maken, maar de stroomafwaartse migratie kan dan nog een probleem zijn, zoals bij de Maas. Migrerende jonge zalm (smolts) en paling gaan met de hoofdstroom mee en gaan daardoor door waterkrachtcentrales en stuwen, waar een grote sterfte optreedt.
Beleidsdoelen
In de Beneluxbeschikking (M2009) is vastgelegd dat de migratiemogelijkheden voor anadrome en katadrome vissen mogelijk zal zijn voor alle stroomgebieden. Specifiek wordt de paling, zalm, zeeforel en bot genoemd. In de nieuwe beschikking is wel een fasering opgenomen waarbij een gedeelte in 2015 of 2021 gereed moet zijn. In 2027 moeten alle knelpunten opgelost zijn. Op de 13e Ministersconferentie van de Rijnoeverstaten in 2001 is het Programma voor de duurzame ontwikkeling van de Rijn vastgesteld. Daarin wordt onder andere gestreefd naar verbetering van de migratiemogelijkheden voor trekkende vissen.
De paling is een migrerende vis waarvoor migratie nodig is tussen zee, overgangswateren en grote en kleine rivieren en sloten en meren. Voor de paling is de bereikbaarheid van sloten en boezemwateren belangrijk. Met de Europese Aalverordening (Europese Unie, 2007) wordt als doel gesteld dat 40% van de geslachtsrijpe paling weer terug kan keren naar zee. Hiervoor zijn veel maatregelen nodig voor verbeteren van de migratie en verminderen van de sterfte bij waterkrachtcentrales.
KRW beleid
De Kaderrichtlijn Water stelt ecologische doelen voor oppervlaktewater, waarbij ook doelen voor de visstand uitgewerkt zijn. Om deze doelen te bereiken is de verbetering van de vismigratie een van de randvoorwaarden. Deze doelen dienen in 2015 of uitgaande van derogatie in 2027 gerealiseerd te worden. Met de implementatie van de KRW is de verwachting dat voor de stroomminnende vissen vele waterlichamen bereikbaar zullen zijn in 2027.
Migratieroutes
Elke vissoort heeft zijn eigen leefgebied, zodat er ook verschillen zijn in de eisen ten aanzien van vismigratie. Sommige soorten trekken vanuit zee de rivier op om te paaien, zoals de zalm, houting, fint, spiering, zeeprik, zeeforel en steur. De paling groeit op in sloten en beken en zwemt naar zee om te paaien, waarna de jonge paling (glasaal) weer terugzwemt. Voor deze vissen zijn de zoet-zout overgangen en de grote rivieren belangrijk om verder te trekken naar België en Duitsland.
Vele andere vissoorten trekken tussen verschillende watersystemen afhankelijk van het seizoen. Soorten die vanuit zee naar rivieren trekken zijn de rivierprik en de winde. Binnen het Nederlands zoet oppervlaktewater is migratie belangrijk voor rivier- en beekvissen zoals de barbeel, kopvoorn, kwabaal en sneep. Migratie van zee en rivier naar het polder- en boezemwater is van belang voor paling, driedoornige stekelbaars en spiering.
Technische ontwikkelingen
In het lage deel van Nederland vormen de vele gemalen een knelpunt, doordat veel vis vermalen wordt bij het passeren van een gemaal. Sinds kort zijn er verschillende typen vispassages voor gemalen ontwikkeld, zodat het water omhoog gepompt kan worden zonder de vissen te vermalen. De gemaalvispassage vormt een oplossing voor de ruim 3000 gemalen die in Nederland staan. De eerste gemaalvispassage is in maart 2007 geopend in de Oude Aa bij Haren. De hevelvistrap kan geplaatst worden in stuwen, dammen en zeedijken en andere kunstwerken. De eerste hevelvistrap is in mei 2006 geplaatst in de Hertogswetering van het waterschap Aa en Maas. De aalhevel is een variant hierop die specifiek ontwikkeld is voor de paling en de glasaal. Ook hiervan is in 2007 de eerste geplaatst. Ook voor de bestaande gemalen zijn er sinds kort visvriendelijke varianten ontwikkeld, zoals de vijzelgemaal en vijzelturbine. Omdat vispassages vaak pas aangelegd worden bij onderhoud of vervanging van stuwen en gemalen en er nu vele duizenden obstakels zijn, kan het lang kan duren voordat de regionale wateren voor trekvissen geheel bereikbaar zijn.
Referenties
Bronnen
- H. Wanningen, K. van den Wijngaard, T. Buijse & N. Breve (2012). Nederland leeft met Vismigratie. Actualisatie landelijke database vismigratie.
- Kroes, M.J., N. Brevé, F.T. Vriese, H. Wanningen en A.D. Buijse (2008) Nederland leeft met ...vismigratie. Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblematiek in Nederland. Projectnummer VA2007_33, Visadvies BB, Utrecht.
- Atsma, J. (2011) Kabinetsstandpunt t.a.v. Besluit beheer Haringvlietsluizen. Ministerie van Infrastructuur en Milieu, kenmerk IENM/BSK-2011/67346.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Bereikbaarheid voor vissen en aanleg vispassages
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- PBL
- Berekeningswijze
- De kaart "Aanleg vispassages " is gemaakt in opdracht van Sportvisserij Nederland en PBL op basis van een inventarisatie in 2008 en een actualisatie hiervan in 2012. Op de kaart "bereikbaarheid" staan alleen de belangrijkste wateren afgebeeld. Kleinere wateren zijn niet aangegeven. Zo zijn er verschillende zoet-zout overgangen waarbij een kleine polder in verbinding staat met zee. Deze kaart geeft alleen de wateren aan die bereikbaar zijn vanaf de grote rivieren.
- Basistabel
- Inventarisatie vispassages Sportvisserij Nederland
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- 5 jaar
- Opmerking
- De kaart bereikbaarheid is op een hoog schaalniveau, zodat niet alle waterlichamen gepresenteerd worden. Tevens is hierbij slechts een onderscheid gemaakt in wel of niet bereikbaar. Veel watergangen zijn 'een beetje bereikbaar', bijvoorbeeld door sluizen. Dat onderscheid wordt hier niet gemaakt en het geeft dus een "worst case" benadering. In de kaart aanleg vispassages worden de waterlichamen getoond en de geplande aanleg van vispassages . Enkele waterschappen hebben geen informatie aangeleverd, zodat sommige gebieden niet geactualiseerd zijn. Tevens verschilt de doelstelling per waterschap (Friesland heeft een lage ambitie).
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2013). Migratiemogelijkheden voor trekvissen, 2012 (indicator 1350, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.