Energie: inleiding en beleid

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De energievoorziening van Nederland belast het milieu onder andere door de uitstoot van broeikasgassen en verzurende stoffen. Het Nederlandse energiebeleid tracht voor de toekomst een schone, betrouwbare en betaalbare energiehuishouding te bereiken, die tevens kansen biedt voor Nederlandse bedrijven.

Rol energiedragers binnen de Nederlandse energievoorziening

De economie van veel geïndustrialiseerde landen is gebaseerd op een groot verbruik van energie. Aardolie, aardgas en steenkool zijn voor Nederland de belangrijkste primaire energiedragers. Deze (fossiele) brandstoffen leveren de meeste energie voor onze maatschappij.
In Nederland wordt veel aardgas en in geringe mate aardolie gewonnen. Steenkool is in ons land economisch niet meer winbaar; de steenkoolmijnen in Limburg zijn in de jaren zeventig gesloten. Voor steenkool en bijna alle aardolie is Nederland aangewezen op import uit het buitenland.
Een deel van het gewonnen en ingevoerde aardgas wordt door middel van verbranding omgezet in elektriciteit en/of warmte. Ook wordt er veel aardgas geëxporteerd. Van het aanbod aan ruwe aardolie wordt een belangrijk deel door de raffinaderijen omgezet in aardolieproducten als benzine, diesel, kerosine, stookolie en grondstoffen voor de petrochemische industrie. Deze aardolieproducten zijn bestemd voor verbruik in het binnenland, maar worden ook geëxporteerd. Steenkool wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit en staal.
Alternatieve, niet-fossiele energiebronnen leveren maar een beperkte bijdrage aan de Nederlandse energievoorziening. In 2010 droeg kernenergie ruim 1 procent bij aan de energievoorziening; hernieuwbare energie bijna 4 procent.

Milieudruk

Bij de verbranding van steenkool (het meest), aardolie(producten) en aardgas (relatief minder) ontstaan emissies naar de lucht. Deze energiegerelateerde emissies omvatten broeikasgassen (met name kooldioxide (CO2)) en verzurende stoffen (zoals stikstofoxiden (NOx)en zwaveldioxide (SO2)).
Van de emissie van kooldioxide in 2010 ontstond 36 procent door het verbranden van fossiele brandstoffen in de energiesector (inclusief raffinaderijen).
Naast de emissies als gevolg van deze energieomzettingen, ontstaan er ook emissies naar de lucht bij winning, transport en distributie van steenkool, aardolie en aardgas. Het gaat daarbij vooral om emissies van het broeikasgas methaan en vluchtige organische stoffen (VOS).
Behalve dat elektriciteitscentrales een belangrijke bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, lozen zij ook grote hoeveelheden warm water (opgewarmd koelwater). Ook ontstaan er bij de productie van elektriciteit grote hoeveelheden afvalstoffen (zoals kolenreststoffen). Deze worden voor het overgrote deel hergebruikt. Afval van kernenergie wordt tijdelijk opgeslagen bij COVRA in Zeeland.

Nederlands energiebeleid

Al vanaf de Derde Energienota (1996) is het energiebeleid van de overheid gericht op het stimuleren van een duurzame energiehuishouding. Daarbij wordt de term "duurzaam" ruim uitgelegd. Het gaat om een schone energievoorziening, maar ook om een betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Het huidige kabinet voegt daaraan toe dat het realiseren van een schone energievoorziening ook kansen biedt voor Nederlandse bedrijven: een groene groei. Het energiebeleid van het huidige kabinet is vastgelegd in het Energierapport 2011 (EL&I, 2011). Daarnaast speelt het beleid van de Europese Unie een grote en toenemende rol in de energievoorziening, met name gericht op het creëren van een Europese energiemarkt en de transitie naar een schone energievoorziening.

Bevordering Europese energiemarkt

Om de economische efficiëntie te vergroten is er binnen de energiesector op Europese schaal marktwerking gecreëerd. De taak van de overheden verschuift daarbij van een actieve rol, als onder andere aandeelhouder en investeerder, naar de borging van de publieke belangen door het opstellen van regels en het handhaven van spelregels voor de markt. Particuliere partijen hebben daarbij de rol om te investeren in productie- en transportcapaciteit. Binnen de Europese Unie vindt een steeds verdere integratie van energiemarkten- en netwerken plaats.

Gevolgen van de marktwerking voor afnemers en producenten

Voor de afnemers van energie betekent het bevorderen van marktwerking een grotere keuzevrijheid in waar zij hun energie inkopen. Door het instellen van de keuzevrijheid voor de grote energie-afnemers is sinds 1999 de import van elektriciteit sterk toegenomen. De laatste jaren echter is er een tegengestelde beweging gaande: de import van elektriciteit daalt, terwijl de export juist toeneemt. Dat heeft vooral te maken met nieuwe installaties voor de productie van elektriciteit op basis van aardgas, die zeer competitief blijken te zijn in de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt. Daarnaast zijn er enkele kolencentrales in aanbouw.
Ook voor de producenten (energiebedrijven) is er door de marktwerking meer keuzevrijheid, onder andere ten aanzien van het type centrales dat men bouwt. Voor de emissies naar de lucht moeten de centrales echter wel voldoen aan Europese regels. Zo geven de Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) richtlijn en de nieuwe richtlijn voor industriële emissies (IED) normen aan voor het gebruik van de Best Beschikbare Technieken (BBT). De ruimte voor producenten om kooldioxide uit te stoten wordt bepaald door het Europese Emissiehandelsysteem (ETS).

Schone energievoorziening

Eén van de doelen van het Nederlandse energiebeleid is het realiseren van een schone energievoorziening, aansluitend op de Europese ambitie om in 2050 een kooldioxide-arme economie te bereiken. Om dat doel te bereiken zijn verschillende tussendoelen gesteld.
Het kabinet sluit aan bij de Europese emissie reductiedoelstelling van 20 procent tussen 1990 en 2020, geldend voor alle broeikasgassen in de 27 Europese lidstaten tezamen. Nederland dient in dat verband zijn emissies met 16 procent te verminderen tussen 2005 en 2020. Deze doelstelling geldt alleen voor de emissies die niet onder het Europese kooldioxide-handelssysteem (ETS) vallen, zoals het verkeer, de landbouw, kantoren en woningen. De emissies van bedrijven die onder het ETS vallen, waaronder de elektriciteitscentrales, zijn gemaximeerd door een Europees emissieplafond dat vastlegt dat hun emissies tussen 2005 en 2020 met 21 procent moeten verminderen.
Daarnaast dient 14 procent van het Nederlandse energieverbruik in 2020 afkomstig te zijn van hernieuwbare energiebronnen, waarbij het hernieuwbare energie aandeel in de vervoerssector 10 procent dient te bedragen. Verder streeft de Europese Unie naar een energiebesparing van 20 procent in 2020 (ten opzichte van een referentiescenario met beperkt klimaat- en energiebeleid), maar dat is geen bindend doel voor de Europese lidstaten.
In het najaar van 2011 heeft het kabinet besloten zich in te zetten voor een Europees klimaatdoel in 2030. Voorgesteld wordt om in te zetten op een voorwaardelijk tussendoel van 40 procent reductie in 2030. Het halen van dit doel is afhankelijk van adequate mondiale actie op dit terrein (I&M, 2011).

Energiebesparing

Het huidige kabinet heeft geen nationale doelstelling meer voor energiebesparing, in tegenstelling tot vorige kabinetten. Desondanks wordt er nog beleid gevoerd dat gericht is op het besparen van energie. Dat is nodig om bijvoorbeeld het klimaatdoel te halen, maar ook om de kosten van het energieverbruik voor huishoudens en bedrijven te beperken. Ook geldt voor Nederland een niet-bindend Europees doel om tot en met 2016 ongeveer 1 procent gemiddeld per jaar te besparen vanaf 2006. Het vorige kabinet streefde nog naar een energiebesparing van gemiddeld 2 procent per jaar. Dat doel bleek overigens moeilijk haalbaar. Volgens het Protocol Monitoring Energiebesparing (Gerdes en Boonekamp, 2010) bedroeg de nationale besparing in de periode 2000-2008 gemiddeld 1,0 procent procent per jaar.

Hernieuwbare energie

Naast energiebesparing is hernieuwbare energie een belangrijk onderdeel om een schone energievoorziening te stimuleren. Hernieuwbare energie is energie die is opgewekt uit wind, waterkracht, zon, biomassa en de bodem, en warmte uit de buitenlucht (CBS, 2010).
In 2010 was bijna 4 procent van het totale Nederlandse energieverbruik uit hernieuwbare bronnen afkomstig. Het huidige kabinet wil het hernieuwbare energieverbruik verder stimuleren en sluit daarbij aan bij de Europese doelstelling die voor Nederland geldt. Dat houdt in dat Nederland het aandeel hernieuwbare energie van het (finale) energieverbruik moet verhogen tot 14 procent in 2020. Binnen de Europese Unie wordt een aandeel van 20 procent nagestreefd. In tegenstelling tot het vorige kabinet geldt er dus geen aparte nationale doelstelling meer voor hernieuwbare energie in 2020. Om het doel van 14 procent te halen, zet het kabinet in op een mix van exploitatiesubsidies en innovatiebeleid, waarbij het innovatiebeleid gericht is op de lange termijn. In 2014 wordt dit beleid geëvalueerd en wordt er mogelijk een verplicht aandeel hernieuwbare energie voor energieproducenten afgesproken.

Voorzieningszekerheid

Voorzieningszekerheid houdt in de mate van zekerheid die er is over de beschikbaarheid van voldoende energiebronnen nu en in de toekomst.
In de jaren zeventig werd het energieprobleem vooral in verband gebracht met schaarste: de fossiele energiedragers steenkool, aardolie en aardgas zouden binnen afzienbare tijd uitgeput raken. Het energiebeleid in de jaren zeventig en tachtig was hierdoor met name gericht op de besparing van energie. Daarna werd duidelijk dat energievoorraden op Aarde groot genoeg zijn voor een langere periode van intensief energieverbruik.
De laatste jaren zijn de zorgen over de beschikbaarheid van met name aardolie weer toegenomen. Dit komt doordat er minder nieuwe voorraden worden ontdekt en de al in kaart gebrachte voorraden soms moeilijker toegankelijk blijken te zijn, waardoor de kosten toenemen. Tegelijkertijd neemt de vraag naar energie in opkomende economieën zoals het Midden-Oosten, China en India in snel tempo toe.
Mondiale voorraden van aardgas en aardolie liggen in toenemende mate in een beperkt aantal landen, bijvoorbeeld Rusland voor aardgas en olie en het Midden-Oosten voor aardolie. Naar verwachting zal ook Nederland steeds meer afhankelijk worden van de import van aardgas. Door recente, toenemende mogelijkheden en winning van onconventioneel gewonnen gas (zoals schaliegas - een soort aardgas gewonnen uit aardkorsten) zijn de zorgen van enkele landen (zoals de Verenigde Staten) over de gasvoorraden en de afhankelijkheid van gasimporten weer wat afgenomen. Ook in Europa wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor de winning van onconventioneel schaliegas.

Kernenergie

Om de voorzieningszekerheid te vergroten en emissies van kooldioxide te reduceren, wil het kabinet onder meer de bouw van een nieuwe kerncentrale mogelijk maken. Hoewel de emissies uit de energiesector daardoor zouden kunnen dalen (wanneer dit bijvoorbeeld een kolencentrale zou vervangen), draagt dat niet bij aan het halen van het Nederlandse klimaatdoel, omdat elektriciteitsproductie onder het Europese ETS emissieplafond valt. Wel zal het voor Europa als geheel makkelijker worden om binnen dit plafond te blijven. Het is echter wel de vraag of een nieuwe kerncentrale voor 2020 operationeel zou kunnen zijn (PBL, 2010), zeker gezien het feit dat de initiatiefnemers voor een tweede kerncentrale bij Borssele hebben aangegeven hun plannen voorlopig uit te stellen.

Begrippen en definities

 
Binnenlands verbruikWinning + invoer + voorraadmutaties - uitvoer - bunkers.
BunkersLeveringen van olieproducten voor grensoverschrijdend verkeer.
Hernieuwbare energieEnergie uit wind, waterkracht, zon, biomassa en de bodem en warmte uit de buitenlucht
Energiedragers Brandstoffen zoals aardolie, aardgas, kolen, elektriciteit, stoom en vormen van hernieuwbare energie.
EnergiedragersbalansDe balans van een brandstof die leidt tot het binnenlands verbruik.
Finaal energieverbruikEindverbruik van energie (bijvoorbeeld elektriciteit en gas) door consumerende sectoren.
Joule De energie-inhoud van de diverse energiedragers wordt uitgedrukt in joules. Veel gebruikte energie-eenheden zijn TJ (terajoule = 1012 Joule) en PJ (petajoule = 1015 Joule). Een petajoule komt overeen met 23,4 miljoen kg aardolie of 31,6 miljoen m3 aardgas of 277,8 miljoen kWh elektriciteit.
Primaire energieEnergie gewonnen uit de natuur zoals aardolie, aardgas en steenkool.
 
Bron: CBS, PBL.CBS/CLO/aug10/0050

Bronnen

  • Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp (2010). Energiebesparing in Nederland 2000-2008. ECN-rapport ECN-E-10-073. Energieonderzoek Centrum Nederland (Petten), in samenwerking met SenterNovem, PBL en CBS.
  • CBS (2010). Revisie hernieuwbare energie. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag / Heerlen.
  • CBS (2012) StatLine: Energiebalans; kerncijfers. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag / Heerlen.
  • I&M (2011). Klimaatbrief 2050. Ministerie van Infrastructuur & Milieu, Den Haag
  • EL&I (2011). Energierapport 2011. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag.
  • Tweede Kamer (1996). Derde Energienota. Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24525, nrs. 1en 2, Den Haag.
  • PBL (2010). Analyse regeerakkoord. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag / Bilthoven.

Relevante informatie

  • In het Energierapport 2011 van het Ministerie van EL&I wordt meer specifiek ingegaan op de voorzieningszekerheid van de Nederlandse energiehuishouding en de rol die Nederland speelt in de gasvoorziening van Europa.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Energie: inleiding en beleid
Omschrijving
Een inleidend verhaal over:
1. de fossiele energiedragers die een bijdrage leveren aan de energievoorziening in Nederland;
2. de milieudruk als gevolg van winning, distributie en verbruik van fossiele brandstofen;
3. het Nederlandse energiebeleid;
4. begrippen en definities.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
Berekeningswijze
-
Basistabel
StatLine: Energiebalans; kerncijfers (CBS, 2012)
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Gerdes, J. en P.G.M. Boonekamp (2010). Energiebesparing in Nederland 2000-2008. ECN-rapport ECN-E-10-073.
Energieonderzoek Centrum Nederland (Petten), in samenwerking met SenterNovem, PBL en CBS.
CBS (2010). Revisie hernieuwbare energie. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag / Heerlen.
EL&I (2011). Energierapport 2011. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Den Haag.
PBL (2010). Analyse regeerakkoord. Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag / Bilthoven.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
18
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2012). Energie: inleiding en beleid (indicator 0050, versie 13, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.