Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Ruim de helft van de totale oppervlakte van Nederland wordt voor de land- en tuinbouw gebruikt. In de periode 1980-2010 heeft er in de land- en tuinbouw een flinke schaalvergroting plaatsgevonden, terwijl het totaal oppervlak afnam.

Grondsoort bepalend voor regionale verdeling

De ruimtelijke spreiding van bedrijfstypen hangt samen met de lokale grondsoort, maar ook historische of economische redenen kunnen een belangrijke rol spelen. Veel akkerbouw is te vinden op de vruchtbare kleigronden langs de kust van Friesland en Groningen, in de IJsselmeerpolders, op de Zuid-Hollandse eilanden, in Zeeland en in het westen van Noord-Brabant. Melkveehouderij is te vinden op de minder vruchtbare klei- en veengronden van het Friese weidegebied, het Groene Hart en West-Friesland. Bollenteelt vindt plaats op de geestgronden achter de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse duinen, maar ook op de kleigronden rond Den Helder en Enkhuizen. Glastuinbouw heeft zijn grootste concentratie in het Westland, omdat daar de (opengrondse) tuinbouw al vroeg floreerde vanwege de goede bodemgesteldheid, het lokale klimaat (relatief warm en zonnig) en de nabijheid van een groot afzetgebied. Andere bedrijfstypen zijn minder grondgebonden, maar hebben zich om historische of economische redenen in bepaalde gebieden geconcentreerd, zoals de kippen- en varkensbedrijven in de Gelderse Vallei en in het zuidoosten van Noord-Brabant.

Graasdierbedrijven in meerderheid

In sommige provincies domineert een bepaald bedrijfstype, terwijl in andere juist een mix van bedrijfstypen voorkomt. In 2010 waren de graasdierbedrijven met 53% van de in totaal 72.324 bedrijven het meest voorkomende bedrijfstype. In Friesland hebben graasdierbedrijven met 85% het grootste aandeel. Graasdierbedrijven zijn in bijna alle provincies in de meerderheid. De akkerbouwbedrijven domineren in Flevoland en Zeeland en de tuinbouwbedrijven hebben het grootste aandeel in Noord-Holland (32%) en Zuid-Holland (45%). Flevoland, Noord-Brabant en Limburg hebben relatief veel combinatiebedrijven en Zeeland heeft met 9% ook relatief veel blijvende teeltbedrijven.

Ruim de helft van de landbouwgrond is grasland

Het aandeel grasland (tijdelijk, blijvend en natuurlijk grasland) neemt vanaf 1980 af, maar blijft met 52% veruit de grootste van de acht categorieën gewassen: grasland, aardappelen, granen, suikerbieten, overige akkerbouwgewassen, groenvoedergewassen, tuinbouw open grond en tuinbouw onder glas. Het areaal blijvend grasland is sinds 1980 met ruim eenderde afgenomen, terwijl het areaal tijdelijk grasland bijna vervijfvoudigde. In 2010 was er 995.000 hectare grasland waarvan 182.000 hectare tijdelijk grasland (18%), 769.000 hectare blijvend grasland (78%) en 45.000 hectare natuurlijk grasland (4%). Het areaal akkerbouw (inclusief de braakliggende grond) nam in de jaren 1980 tot 2000 met ruim 10% toe en daalde daarna met 15% tot 542.000 hectare in 2010. Het areaal opengrondse tuinbouw daalde in de periode van 1980 tot 2000 met ruim 16% en steeg daarna in de periode van 2000 tot 2010 met 7% tot 87.000 hectare. Het areaal tuinbouw onder glas steeg van 1980 tot 2000 met ruim 20%, om in de jaren 2000 tot 2010 met 2% te dalen tot ongeveer 10.300 hectare in 2010.

Aantal land- en tuinbouwbedrijven blijft afnemen tussen 2000 en 2010

Het aantal land- en tuinbouwbedrijven is gestaag gedaald van 300.000 in 1960 tot 72.000 in 2010. Bij alle bedrijfstypen is een forse afname zichtbaar. In de periode 2000-2010 was de afname 17% voor de akkerbouwbedrijven, 40% voor de tuinbouwbedrijven, 23% voor de blijvende teeltbedrijven, 16% voor de graasdierbedrijven, 38% voor de hokdierbedrijven en 51% voor de combinatiebedrijven. Van de 72.000 bedrijven in 2010 zijn de meeste (38.000) veehouderijbedrijven. De gemiddelde teeltoppervlakte per bedrijf nam toe van 13,9 hectare in 1980 tot 27,9 hectare in 2010. Een soortgelijke schaalvergroting heeft zich ook voltrokken in de veehouderij.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2010
Omschrijving
Locatie van individuele land- en tuinbouwbedrijven, waarbij zes hoodfbedrijftypes worden onderscheiden: akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven, blijvende teeltbedrijven, graasdierbedrijven, hokdierbedrijven en combinatiebedrijven.Verdeling van het aantal land- en tuinbouwbedrijven naar hoofdbedrijfstype per provincie (2010), waarbij zes hoofdbedrijftypes worden onderscheiden: akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven, blijvende teeltbedrijven, graasdierbedrijven, hokdierbedrijven en combinatiebedrijven.Ontwikkeling van het aantal land- en tuinbouwbedrijven naar hoofdbedrijfstype 2000-2010, waarbij zes hoofdbedrijfstypen worden onderscheiden: akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven, blijvende teeltbedrijven, graasdierbedrijven, hokdierbedrijven en combinatiebedrijven.Relatieve verdeling van het agrarisch grondgebruik per provincie (1 april 2010) naar acht categorieën gewassen: grasland, aardappelen, granen, suikerbieten, overige akkerbouwgewassen, groenvoedergewassen, tuinbouw open grond en tuinbouw onder glas.Ontwikkeling van het agrarisch grondgebruik in acht categorieën gewassen: grasland, aardappelen, granen, suikerbieten, overige akkerbouwgewassen, groenvoedergewassen, tuinbouw open grond en tuinbouw onder glas.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Zie CBS-Landbouwtelling voor algemene informatie.Voor het bepalen van de locatie van bedrijven is gebruikt gemaakt van de postcode-huisnummer-combinaties van de administratieve adressen (aanschrijfadressen) van de land- en tuinbouwbedrijven in de Landbouwtelling (LBT-NAW-bestand). De X- en Y-coördinaten (in het Rijksdriehoeksstelsel) zijn vervolgens overgenomen uit het ACN-bestand van het Kadaster (ACN = Adrescoördinaten Nederland). Het ACN-bestand bevat de X- en Y-coördinaten van alle postafgiftepunten van TNT Post.Aan administratieve adressen buiten Nederland en aan postbus-adressen konden op deze manier geen X- en Y-coördinaten toegekend worden. Het ACN-bestand bevat alle postadressen in Nederland, maar heeft nog geen complete dekking. Waar mogelijk zijn ontbrekende X- en Y-coördinaten geïmputeerd door te "hotdecken", waarbij in dit geval de ontbrekende coördinaten werden vervangen door het gemiddelde van de coördinaten van de adressen van de directe buren, die dan wel dezelfde postcode moeten hebben.
Basistabel
Aandeel van land- en tuinbouw in bodemgebruik van Nederland: Statline: Bodemgebruik; naar gebruiksvorm en gemeente Spreiding van land- en tuinbouwbedrijven naar hoofdbedrijfstype: combinatie van Landbouwtelling met ACN-bestand (ACN = Adrescoördinaten Nederland)Verdeling van het aantal landbouwbedrijven naar hoofdbedrijfstype per provincie (2010): Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijstype, regio Ontwikkeling van het aantal landbouwbedrijven naar hoofdbedrijfstype (2000-2010): Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijfstype, regio Verdeling van agrarisch ruimtegebruik per provincie (2010): Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijfstype, regio Ontwikkeling van het agrarisch ruimtegebruik (1980-2000): Statline: Landbouw; gemeente, 1980-2000 Ontwikkeling van het agrarisch ruimtegebruik (2000-2010): Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijfstype, regio
Geografische verdeling
Nederland, provincies, landbouwgebieden, gemeenten
Andere variabelen
Aantallen bedrijven, gewassen, grondgebruik
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Zie voor de methodenbeschrijving de tabeltoelichting van de landbouwtellingstabellen op StatLine
Opmerking
De teeltoppervlaktes van de gewassen hebben als peildatum 15 mei van het referentiejaar.Met ingang van 1986 is de volgende inhoudelijke wijziging doorgevoerd:De uien en erwten (groen te oogsten) vanaf 1986 opgenomen onder de akkerbouw. Voor 1986 werden deze opgenomen onder tuinbouw open grond.Met ingang van 2000 zijn de volgende inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd: Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer worden niet meer tot de populatie van de Landbouwtelling gerekend. Reden hiervoor is dat deze bedrijven geen agrarische productie leveren. De afzonderlijke producten (dieren, gewassen) worden voor de bedrijfstypering en presentatie ingedeeld in productgroepen. Bij deze producttoedeling is volledig aangesloten op de EU-richtlijnen. De oude tabel week op een (beperkt) aantal punten hiervan af. Hierdoor treden enkele verschuivingen op, de belangrijkste is dat braak en tijdelijk grasland nu bij akkerbouwgewassen worden geteld; tot 2000 waren deze als afzonderlijke onderwerpen bij grondgebruik ondergebracht.Groenten werden voor 2006 verdeeld in akkerbouwmatig en tuinbouwmatig geteelde groenten (afhankelijk van de vruchtwisseling en de verdere verwerking). Tot 2006 golden voor een aantal groenten daarom twee verschillende bss-normen, afhankelijk van areaalgrootte. Met ingang van 2006 worden groenten ingedeeld naar akkerbouwgroenten en tuinbouwgroenten. De akkerbouwmatige geteelde groenten zijn opgenomen bij de akkerbouw. Het betreft hier suikermaïs, tuinbonen (groen te oogsten), boerenkool, knolselderij, koolraap, kroten, kruiden, wortelgewassen, schorseneren, spinazie, stamsperziebonen, waspeen, winterpeen en witlofwortelen. In de basistabel voor 2000-2010 is deze wijziging ook voor de jaren 2000-2005 doorgevoerd. Er wordt in de betreffende basistabel dus geen onderscheid meer gemaakt tussen groenten akkerbouwmatig en groenten tuinbouwmatig.De peildatum is 15 mei (van het referentiejaar) voor de gewassen en 1 april (van het referentiejaar) voor de dieren en overige variabelen.
Betrouwbaarheidscodering
A (Integrale enquête)

Referentie van deze webpagina

CLO (2011). Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2010 (indicator 2119, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.