Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2018

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Ruim de helft van de totale oppervlakte en twee derde van het landoppervlakte van Nederland wordt voor de land- en tuinbouw gebruikt. In de periode 1980-2018 heeft er in de land- en tuinbouw een flinke schaalvergroting plaatsgevonden. Terwijl het aantal bedrijven met 63 procent afnam, nam de oppervlakte landbouwgrond met 12 procent af.

Grondsoort bepalend voor regionale verdeling gewassen

De ruimtelijke spreiding van bedrijfstypen hangt samen met de grondsoort ter plaatse, maar ook historische of economische redenen kunnen een belangrijke rol spelen. Akkerbouw is vooral te vinden op de vruchtbare kleigronden langs de kust van Friesland en Groningen, in de IJsselmeerpolders, op de Zuid-Hollandse eilanden, in Zeeland en in het westen van Noord-Brabant. Op de minder vruchtbare kleigronden en veengronden van het Friese weidegebied, het Groene Hart en West-Friesland is vooral melkveehouderij te vinden. Bollenteelt vindt plaats op de geestgronden achter de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse duinen, maar ook op de kleigronden rond Den Helder en Enkhuizen. Glastuinbouw heeft zijn grootste concentratie in de regio Westland, omdat daar de (opengrondse) tuinbouw al vroeg floreerde. Dit kwam onder andere door de goede bodemgesteldheid, het lokale klimaat (relatief warm en zonnig), de nabijheid van een groot afzetgebied. Andere bedrijfstypen zijn minder gebonden aan grond soorten, maar hebben zich om historische of economische redenen in bepaalde gebieden geconcentreerd, zoals de kippen- en varkensbedrijven in de Gelderse Vallei en in het zuidoosten van Noord-Brabant.

Grasland op ruim de helft van de landbouwgrond

Het aandeel grasland (tijdelijk, blijvend en natuurlijk grasland) neemt vanaf 1980 af, maar blijft met 53 procent veruit de grootste deel van het areaal landbouwgrond. Het areaal blijvend grasland is sinds 1980 met ruim 41 procent afgenomen, terwijl het areaal tijdelijk grasland bijna vervijfvoudigde. In 2018 was er 933 duizend hectare grasland, waarvan 223 duizend hectare tijdelijk grasland (24 procent), 684 duizend hectare blijvend grasland (73 procent) en 26 duizend hectare natuurlijk grasland (3 procent).

Akkerbouw beslaat een kwart van de landbouwgrond

Het areaal akkerbouw (inclusief de braakliggende grond) nam in de jaren 1980 tot 2000 met ruim 10 procent toe en daalde in de jaren 2000 tot 2018 met bijna 20 procent tot 516 duizend hectare. Het areaal tuinbouw in de open grond had in de periode van 1980 tot 2000 een wisselend verloop. Over de gehele periode nam het areaal met 5 procent toe. Vanaf 2000 is er een stijgende trend, waarbij het areaal in de periode van 2000 tot 2018 met 16 procent toenam tot 94 duizend hectare.

Oppervlakte glastuinbouw blijft afnemen

In 1980 was het areaal tuinbouw onder glas 8,8 duizend hectare. Het areaal steeg van 1980 tot 2000 met 20 procent tot 10,5 duizend hectare, om daarna van 2000 tot 2018 met 15 procent te dalen tot 9,4 duizend hectare. De meeste glastuinbouw vindt nog steeds in de Randstad plaats, maar staat onder grote ruimtedruk, vooral in het Westland. Nieuwe locaties voor glastuinbouw zijn vooral buiten de Randstad te vinden.
De provincie Zuid-Holland is altijd de grootste kassenprovincie geweest. In 2018 had Zuid-Holland 49 procent van de Nederlandse teeltoppervlakte glastuinbouw binnen zijn grenzen. Noord-Brabant komt inmiddels op de tweede plaats met 15 procent, Noord-Holland is derde met 10 procent en Limburg vierde met 9 procent glastuinbouw. De doelstelling van de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland wat betreft glastuinbouw is het terugdringen van verspreide (oude) kassen en versterking van bestaande locaties en het ontwikkelen van nieuwe locaties. Bij de gemeenten heeft de gemeente Westland de meeste glastuinbouw en die neemt daar 78 procent van de cultuurgrond in beslag. Buiten de Randstad komt de glastuinbouw meer verspreid voor en is er geen gemeente waar het aandeel glastuinbouw hoger is dan 7 procent.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2018
Omschrijving
Ontwikkeling van het agrarisch grondgebruik in acht categorieën gewassen: grasland, aardappelen, granen, suikerbieten, overige akkerbouwgewassen, groenvoedergewassen, tuinbouw open grond en tuinbouw onder glas.
Relatieve verdeling van het agrarisch grondgebruik per provincie (1 april 2018) naar acht categorieën gewassen: grasland, aardappelen, granen, suikerbieten, overige akkerbouwgewassen, groenvoedergewassen, tuinbouw open grond en tuinbouw onder glas.
Locatie van individuele land- en tuinbouwbedrijven, waarbij zes hoofdbedrijfstypes worden onderscheiden: akkerbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven, blijvendeteeltbedrijven, graasdierbedrijven, hokdierbedrijven en combinatiebedrijven.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Berekeningswijze
Zie CBS-Landbouwtelling (CBS, 2019d) voor algemene informatie.
Basistabel
Aandeel van land- en tuinbouw in bodemgebruik van Nederland: Statline: Bodemgebruik; naar gebruiksvorm en gemeente (CBS, 2019b).
Verdeling van agrarisch ruimtegebruik per provincie in 2018: Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijfstype, regio (CBS, 2019c)
Ontwikkeling van het agrarisch ruimtegebruik (2000-2018): Statline: Landbouw; gemeente, 2000-2018 (CBS, 2019a)
Ontwikkeling van het agrarisch ruimtegebruik (2000-2018): Statline: Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar hoofdbedrijfstype, regio (CBS, 2019c)
Geografische verdeling
Nederland, provincies, landbouwgebieden, gemeenten.
Andere variabelen
Aantallen bedrijven, gewassen, grondgebruik.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks.
Achtergrondliteratuur
Zie voor de methodenbeschrijving de tabeltoelichting van de landbouwtellingstabellen op StatLine.
Opmerking
De gegevens zijn afkomstig uit de CBS Landbouwtelling, die deel uitmaakt van de gecombineerde data-inwinning (GDI) en onder meer gebruikt wordt voor de uitvoering van het landbouwbeleid en de handhaving van de Meststoffenwet.
Met ingang van 1986 is de volgende inhoudelijke wijziging doorgevoerd:
De uien en erwten (groen te oogsten) vanaf 1986 opgenomen onder de akkerbouw. Voor 1986 werden deze opgenomen onder tuinbouw open grond.
Met ingang van 2000 zijn de volgende inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd:
- Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer worden niet meer tot de populatie van de Landbouwtelling gerekend. Reden hiervoor is dat deze bedrijven geen agrarische productie leveren.
- De afzonderlijke producten (dieren, gewassen) worden voor de bedrijfstypering en presentatie ingedeeld in productgroepen. Bij deze producttoedeling is volledig aangesloten op de EU-richtlijnen. De oude tabel week op een (beperkt) aantal punten hiervan af. Hierdoor treden enkele verschuivingen op, de belangrijkste is dat braak en tijdelijk grasland nu bij akkerbouwgewassen worden geteld; tot 2000 waren deze als afzonderlijke onderwerpen bij grondgebruik ondergebracht.
- Groenten werden voor 2005 verdeeld in akkerbouwmatig en tuinbouwmatig geteelde groenten (afhankelijk van de vruchtwisseling en de verdere verwerking). Tot 2005 golden voor een aantal groenten daarom twee verschillende bss-normen, afhankelijk van areaalgrootte. Met ingang van 2005 worden groenten ingedeeld naar akkerbouwgroenten en tuinbouwgroenten. De akkerbouwmatige geteelde groenten zijn opgenomen bij de akkerbouw. Het betreft hier suikermaïs, tuinbonen (groen te oogsten), boerenkool, knolselderij, koolraap, kroten, kruiden, wortelgewassen, schorseneren, spinazie, stamsperziebonen, waspeen, winterpeen en witlofwortelen. In de basistabel voor 2000-2018 is deze wijziging ook voor de jaren 2000-2005 doorgevoerd. Er wordt in de betreffende basistabel dus geen onderscheid meer gemaakt tussen groenten akkerbouwmatig en groenten tuinbouwmatig.
Met ingang van 2016 wordt voor de afbakening van de Landbouwtelling gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister:
- Inschrijving in het Handelsregister met een agrarische SBI (Standaard BedrijfsIndeling) is leidend bij de bepaling of er sprake is van een landbouwbedrijf. Met deze afbakening wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de statistische verordeningen van Eurostat en de (Nederlandse) implementatie van het begrip 'actieve landbouwer' uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
- De afbakening van de Landbouwtelling op basis van informatie uit het Handelsregister heeft vooral invloed op het aantal bedrijven, hier treedt een duidelijke reeksbreuk op.
- De invloed op arealen (behalve bij niet-cultuurgrond en natuurlijk grasland) en de dieraantallen (behalve bij schapen, en paarden en pony's) zijn beperkt. Dit heeft met name te maken met het soort bedrijven dat bij de nieuwe afbakening wordt uitgesloten (zoals maneges, kinderboerderijen en natuurbeheer organisaties).
De peildatum van de landbouwtelling is voor de gewassen 15 mei (van het referentiejaar) en voor de dieren en de overige variabelen 1 april (van het referentiejaar).
Betrouwbaarheidscodering
Integrale waarneming.

Referentie van deze webpagina

CLO (2019). Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2018 (indicator 2119, versie 08, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.