Verbruik van hernieuwbare energie, 1990-2009
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Het aandeel hernieuwbare energie in het binnenlandse energieverbruik is in 2009 gestegen naar 3,8 procent. Dat komt vooral door de groei van de productie van hernieuwbare elektriciteit uit biomassa en windenergie en door een toename van het verbruik van biobrandstoffen in het wegverkeer. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent hernieuwbare energie in 2020 (VROM, 2007).
Subsidies stimuleren verbruik hernieuwbare energie
Vanaf 1990 tot en met 2003 groeide het verbruik van hernieuwbare energie van 0,7 procent naar 1,5 procent van het totale energieverbruik. Dat is een groei van nog geen 0,1 procentpunt per jaar. Daarna gaat het een stuk sneller met een groei van gemiddeld 0,4 procentpunt per jaar. Deze versnelling van de groei hangt samen met de subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP).
Ontwikkelingen biomassa
Na een sterke groei in de jaren 2003-2005 is het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales in 2006 iets gedaald en in 2007 zelfs gehalveerd. In 2008 en 2009 werd er weer meer meegestookt, maar nog niet zoveel als in 2005 en 2006. Het meestoken is nu verantwoordelijk voor een kleine 20 procent van het hernieuwbare energieverbruik en een kleine kwart van de productie van hernieuwbare elektriciteit.
Windenergie blijft groeien
Ongeveer 1,1 procent van de energievoorziening was in 2009 afkomstig van Nederlandse windmolens. Deze molens produceerden een kleine 10 procent meer energie dan het jaar daarvoor, ondanks dat het duidelijk minder hard waaide. De toename is toe te schrijven aan het in gebruik nemen van nieuwe grote molens.
- Windvermogen in Nederland, 1990-2023
- Windturbines op land en op zee, 1990 - 2022
- Gebruiksfuncties van de Noordzee, 2019
Duurzaam wordt hernieuwbaar
De term 'duurzame energie' is veranderd in 'hernieuwbare energie'. De wijziging komt voort uit de update van het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (Agentschap NL, 2010). Nadere toelichting is te vinden in de publicatie Hernieuwbare Energie in Nederland 2009 (CBS, 2010c).
Bronnen
- CBS (2007). Hernieuwbare energie (onderzoeksbeschrijving). CBS, Voorburg / Heerlen.
- CBS (2010a). StatLine: Hernieuwbare energie: vermeden verbruik. CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2010b). Aandeel duurzame energie naar 4 procent. Webmagazine 26 april 2010. CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2010c). Hernieuwbare energie in Nederland 2009. CBS, Den Haag / Heerlen.
- Agentschap NL(2010). Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie; update 2010. Methodiek voor het registreren en berekenen van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen (update 2010). Agentschap NL, Utrecht / Sittard.
- VROM (2007). Nieuwe energie voor het klimaat. Werkprogramma Schoon en zuinig. Ministerie van VROM, Den Haag.
Relevante informatie
- Meer informatie over hernieuwbare energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Verbruik van hernieuwbare energie
- Omschrijving
- Het verbruik van hernieuwbare energie naar energiebron (zoals wind en biomassa) en techniek (zoals windmolens en houtkachels), uitgedrukt als aantal terajoules (TJ) vermeden verbruik van fossiele primaire energie.
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
- Berekeningswijze
- De berekeningswijze verschilt per combinatie van bron en techniek. De basisinformatie is afkomstig uit enquêtes van het CBS, uit de registratie van hernieuwbare stroomcertificaten van CertiQ, en voor de jaren tot en met 2002 uit deelinventarisaties uitgevoerd door Ecofys en KEMA.
De berekeningswijze is per techniek vastgelegd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie; update 2010 (Agentschap NL, 2010). Tevens is een methodologische verantwoording te vinden in het rapport Hernieuwbare energie in Nederland 2009 (CBS, 2010c)
Hernieuwbare energie wordt uitgedrukt in vermeden gebruik van primaire fossiele energie. De keuze voor deze wijze van uitdrukken is vastgelegd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. - Basistabel
- StatLine: Hernieuwbare energie: vermeden prim. energie (CBS, 2010a)
- Geografische verdeling
- Nederland
- Andere variabelen
- Het verbruik van hernieuwbare energie uitgesplitst naar energiebron / techniek, uitgedrukt als percentage van het totale energieverbruik.
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Aandeel duurzame energie naar 4 procent (CBS, 2010b)
Hernieuwbare energie (CBS, 2007) (onderzoeksbeschrijving)
Hernieuwbare energie in Nederland 2009 (CBS, 2010c) - Opmerking
- In de verbruikscijfers is de import van groene stroom niet meegeteld.
- Betrouwbaarheidscodering
- A (integrale enquête) voor hernieuwbare energie uit waterkracht; windenergie;meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales, en overige biomassaverbranding.
B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is) voor biogas
C (schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd) voor biomassa in afvalverbrandingsinstallaties.
D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake) voor hernieuwbare energie uit zonne-energie en biobrandstoffen voor het wegverkeer en houtkachels voor warmte bij bedrijven
E (schatting gebaseerd op een enkele meting, expert judgement, relevante feiten of extrapolatie van andere metingen) voor hernieuwbare energie uit buitenluchtwarmte, warmte uit koeling van net gemolken melk en huishoudelijke houtkachels.
Per onderdeel wordt in het rapport Hernieuwbare energie in Nederland 2009 (CBS, 2010c) ingegaan op de betrouwbaarheid.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2010). Verbruik van hernieuwbare energie, 1990-2009 (indicator 0385, versie 19, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.