Visbestanden in de Noordzee, 1947-2024

In 2024 lag het bestand van volwassen schol ruim boven het duurzaamheidsdoel. Ook de bestanden van volwassen haring, tong en de noordwestelijke en Viking-deelbestanden van kabeljauw bevonden zich boven deze grens. Alleen het zuidelijke deelbestand van volwassen kabeljauw lag in 2024 onder de limietgrens.

Haring

De omvang van het bestand volwassen haring fluctueert sterk door grote jaarlijkse verschillen in nieuwe aanwas. Door de intensieve visserij voor menselijke consumptie en de grote bijvangsten van jonge haring in de industrievisserij voor vismeel was het bestand in 1977 afgenomen tot 109 duizend ton. In dat jaar werd de visserij voor vier jaar stopgezet. De haringstand herstelde zich aanvankelijk, maar enkele jaren na de heropening van de visserij volgde vlak na 1990 opnieuw een zorgwekkende afname. Door enkele sterke jaarklassen (1998, 2000) en vangstbeperkende maatregelen (1996: halvering toegestane haringvangst, beperking industrievisserij) groeide het haringbestand weer. De haringstand ligt sinds 1996 boven de voorzorgsgrens van 1.050 miljoen kg volwassen vis, en sinds 1997 boven het duurzaamheidsdoel van 1.131 miljoen kg. De omvang van het bestand fluctueerde in de daaropvolgende jaren, maar bleef boven het duurzaamheidsdoel. Rond 2018 nam de omvang van het bestand volwassen haring weer af en in 2024 lag het bestand op 1.386 miljoen kg, boven het duurzaamheidsdoel. Om het bestand van haring in de Noordzee boven het duurzaamheidsdoel te behouden, adviseert de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) een maximale vangst van 412 miljoen kg voor het jaar 2025.

Kabeljauw

Sinds 2024 wordt het kabeljauwbestand beheerd in drie afzonderlijke deelbestanden: het zuidelijke bestand (zuidelijke Noordzee), het noordwestelijke bestand (noordwestelijke Noordzee en ten westen van Schotland) en het Viking-bestand (noordoostelijke Noordzee). De deelbestanden verschillen in biologische kenmerken, zoals groei en geslachtsrijpheid, en hebben elk hun eigen paaigronden. Hoewel deze deelbestanden zich vermengen en samen worden gevangen, wordt aangenomen dat er in het voortplantingsseizoen geen vermenging plaatsvindt. 

Voor de indeling in deelbestanden werd kabeljauw als één bestand beheerd. Het bestand van volwassen kabeljauw vertoonde tussen 1971 en 2006 een dalende trend en ligt sinds 1984 onder de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel. In de perioden 1990-1992 en 2000-2010 daalde het bestand onder de limietgrens. Dit betekent dat er zo weinig volwassen kabeljauw in de Noordzee zwom dat er een verhoogd risico was op beperkte voortplanting. Na een historisch dieptepunt van circa 33 miljoen kg in de jaren 2003-2006 is het kabeljauwbestand weer toegenomen. Na een piek in de bestandsgrootte van bijna 85 miljoen kg in 2016, is de bestandsgrootte in de jaren erna weer gedaald en ligt deze vanaf 2019 weer behoorlijk ver onder de limietgrens. In 2024, het eerste jaar na de invoering van het beheer op basis van de drie deelbestanden, zien we dat het zuidelijke bestand onder de daarbij horende limietgrens van 14 miljoen kg lag. Het noordwestelijke en Viking-bestand daarentegen lagen beide ruim boven de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel van respectievelijk 40,8 en 13,7 miljoen kg.

De huidige adviezen voor kabeljauw zijn gebaseerd op het zuidelijke deelbestand, dat zich in de slechtste toestand bevindt. ICES adviseert een totale maximale vangst van 15,5 miljoen kg in 2025; 9,9 miljoen kg van het noordwestelijke deelbestand, 3,3 miljoen kg van het Viking-deelbestand en 2,2 miljoen kg van het zuidelijke deelbestand.

Schol

Na een piek in de tweede helft van de jaren tachtig daalde het bestand volwassen schol in enkele jaren sterk; van ruim 742 miljoen kg in 1987 naar bijna 339 miljoen kg in 1996. In de periode van 1993 tot 2004 lag het bestand onder de voorzorgsgrens van bijna 474 miljoen kg, maar bleef in de meeste jaren boven de limietgrens van 341 miljoen kg. Na 2004 herstelde het bestand zich aanzienlijk door een lagere visserijsterfte. In deze periode groeide de scholstand van 447 miljoen kg in 2004 naar een historisch hoog niveau van 1155 miljoen kg in 2014. Sinds 2005 ligt het scholbestand boven de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel. In 2024 bedroeg de bestandsgrootte van volwassen schol 998 miljoen kg. Voor het behouden van dit bestand adviseert ICES een maximale vangst van 177 miljoen kg in 2025.

Tong

Het bestand volwassen tong fluctueert sterk door schommelingen in het aantal nakomelingen. Door overbevissing worden sterke jaarklassen (jaren met een grote productie van nakomelingen) weer snel opgevist. In de jaren zeventig en tachtig bevond de tongstand zich rond de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel van 53 miljoen kg. Na een aantal jaren met een hoge stand begin jaren negentig (1990: 188 miljoen kg) daalde de omvang van het bestand weer. Sinds 1998 fluctueert het tussen de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel en de limietgrens van 38 miljoen kg. In 2024 is de bestandschatting van tong herzien in een zogenoemde benchmark. Na herziening zijn er nieuwe referentiepunten vastgesteld, en is de perceptie van het bestand veranderd. Sinds 2021 ligt het bestand weer boven de voorzorgsgrens / het duurzaamheidsdoel. In 2024 lag het bestand hier net boven met 49 miljoen kg. Het vangstadvies voor tong in 2025 is vastgesteld op 10 miljoen kg. 

Uitleg voorzorgsgrens, limietgrens en duurzaamheidsdoel

Voor het visserijbeheer is in de jaren negentig de voorzorgbenadering op basis van het bestand volwassen vis ontwikkeld. Het doel hiervan was om overbevissing te voorkomen en de visbestanden gezond te houden, zodat zij voor voldoende nakomelingen kunnen zorgen. Centraal in dit beheer staan de voorzorgsgrens en limietgrens. Daalt door overbevissing de omvang van een bestand volwassen vis tot onder de voorzorgsgrens, dan moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat door verdere overbevissing het bestand verder daalt. Beneden de limietgrens komt de voortplanting in gevaar.

Tevens is in het kader van de duurzaamheidsbenadering voor alle vier vissoorten een duurzaamheidsdoel vastgesteld. Voor kabeljauw en tong is het duurzaamheidsdoel gelijk aan de voorzorgsgrens; voor haring en schol ligt het duurzaamheidsdoel hoger dan de voorzorgsgrens. Het vaststellen van de voorzorgsgrens, limietgrens en het duurzaamheidsdoel wordt gedaan door ICES. De waarden van deze referentiepunten worden elke drie tot vijf jaar herzien tijdens een benchmark en kunnen daarbij worden aangepast. Voor tong gebeurde dit in 2024, voor kabeljauw in 2023, voor schol in 2022 en voor haring in 2021. Alleen de bestandschattingen vanaf het jaar van de herziening moeten worden vergeleken met de aangegeven referentiepunten.
 

Gemeenschappelijk visserijbeleid

Sinds 1 januari 2014 is er in de EU een nieuw Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) van kracht (Europese Commissie, 2014). Met het nieuwe GVB moeten de visbestanden weer op een duurzaam niveau komen, moet een einde worden gemaakt aan verspillende visserijpraktijken, en worden nieuwe mogelijkheden gecreëerd voor werkgelegenheid en groei in kustgebieden.

Om deze doelen te bereiken wordt teruggooi verboden, krijgt de sector meer bevoegdheden, wordt de besluitvorming gedecentraliseerd, krijgt aquacultuur voorrang, wordt kleinschalige visserij ondersteund, wordt de wetenschappelijke kennis over de visstand verbeterd en neemt de EU, in het licht van de internationale overeenkomsten, ook in buitenlandse wateren haar verantwoordelijkheid.

Centraal in het nieuwe visserijbeleid staat het begrip duurzaamheid, zowel vanuit ecologisch, economisch als sociaal oogpunt (Maximum Sustainable Yield, MSY). In het nieuwe beleid is naast de omvang van het visbestand ook de hoogte van de visserijsterfte maatgevend voor het beheer.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Visbestanden in de Noordzee

Omschrijving

Ontwikkeling van de bestanden volwassen haring, kabeljauw, schol en tong in de Noordzee tussen 1947 en 2024. De bestandsomvang wordt afgezet tegen de gedefinieerde limietgrens, voorzorgsgrens en het duurzaamheidsdoel.

Verantwoordelijk instituut

Wageningen Marine Research (Danique van Wijk)

Berekeningswijze

De visbestanden worden geschat op basis van onderzoek door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES). De website van de ICES geeft in de 'Series of ICES Survey Protocols (SISP)' handleidingen met beschrijvingen van de protocollen en procedures die gebruikt worden in de door ICES gecoördineerde ecologische en visserij-inventarisaties. Een korte beschrijving van de onderzoekmethodes geeft de brochure Fish stocks: counting the uncountable? (ICES, 2019).

Basistabel

Gegevens van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES).

Geografische verdeling

Haring: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak, Kattegat (ICES IIIa) en het oostelijk deel van het Kanaal (ICES VIId); 
Kabeljauw: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak (ICES IIIa West) en oostelijk deel van het Kanaal (ICES VIId);
Schol: Noordzee (ICES IV), inclusief Skagerrak (ICES IIIa West);
Tong: Noordzee (ICES IV).

Andere variabelen

ICES publiceert voor een groot aantal commerciële vissoorten en visgebieden de volgende gegevens: bestandsomvang volwassen vis, aanwas nieuwe rekruten (eenjarige vis), Total Allowable Catch (TAC), vangst (totaal en per land), quotum per land, visserijsterfte.

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks

Achtergrondliteratuur

Zie referenties ICES (2024a); ICES (2024b); ICES (2024c); ICES (2024d).

Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
22
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2025). Visbestanden in de Noordzee, 1947-2024 (indicator 0073, versie 22, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.