Vermogens- en inkomensongelijkheid, 2011 - 2022

De vermogensongelijkheid tussen huishoudens varieert vanaf 2011 met name door bewegingen op de woningmarkt. In de periode 2011-2014 was sprake van een stijgende vermogensongelijkheid met dalende huizenprijzen. Vanaf 2015 neemt de ongelijkheid in vermogen af met de stijgende huizenprijzen. De afname van vermogensongelijkheid zet de jaren daarna door. Van de huishoudens die de woning met een hoge hypotheek hebben gefinancierd is het vermogen gevoelig voor de ontwikkeling van de huizenprijzen. De inkomensongelijkheid is aanzienlijk lager dan de vermogensongelijkheid en verandert nagenoeg niet in de periode 2011–2022.

Eigen huis belangrijk bestanddeel vermogen

Het merendeel van de huishoudens, bijna 6 op de 10 in de periode 2011-2022 heeft een eigen woning en daarmee is hun vermogen gevoelig voor de ontwikkeling van huizenprijzen. In de periode 2011–2014 is de vermogensongelijkheid tussen huishoudens toegenomen wat sterk samenhing met de daling van huizenprijzen tijdens de toenmalige economische crisis. In de toenmalige crisisjaren had een deel van de huizenbezitters een negatief vermogen, doordat hun hypotheekschuld hoger was dan de woningwaarde. Daarmee bevonden deze huishoudens zich aan de onderkant van de vermogensladder. Aangezien het eigen huis voor de minder vermogende huizenbezitters het belangrijkste vermogensbestanddeel is, trof de huizencrisis hun vermogen relatief harder dan de rijkeren, die vaak ook over andere vermogensbestanddelen beschikken, wat vooral het aanmerkelijk belang is. Doordat de huizenprijzen vanaf 2015 opliepen, nam de vermogensongelijkheid vanaf dat jaar weer af.

Blijft de eigen woning buiten beschouwing in het vermogen, dan zijn de verschillen tussen huishoudens vrijwel stabiel gebleven in de periode 2011–2020 om daarna gering af te nemen.

Hoge vermogensongelijkheid in grote steden

In grote steden is de vermogensongelijkheid hoger dan landelijk (Gini-coëfficiënt 0,71). Zo is de Gini-coëfficiënt in Amsterdam 0,85, in Rotterdam gelijk aan 0,82, en die in Den Haag 0,79. In grote steden wonen relatief veel jongeren en uitkeringsontvangers met een vermogen dat een stuk lager is dan dat van de andere inwoners.

In gemeenten die door een relatief hoog doorsnee vermogen worden gekenmerkt, is de vermogensongelijkheid betrekkelijk laag. In gemeenten waarin naar verhouding veel ouderen wonen die gedurende hun leven een vermogen hebben kunnen opbouwen, liggen de vermogens doorgaans dichter bij elkaar. Dit zijn meestal kleine gemeenten, zoals Reusel-de Mierden en Oirschot in Noord-Brabant. De waarde van de Gini-coëfficiënt is in deze gemeenten 0,55.

Ongelijkheid in besteedbaar inkomen licht gedaald in 2022

De ongelijkheid in het besteedbaar inkomen was ruim 0,290 in de jaren 2014–2021, met uitschieters naar ruim 0,300. Daarmee was de ongelijkheid in die periode iets hoger dan in 2022 (0,285). De lagere Gini-coëfficiënt had te maken met de energiemaatregelen in dat jaar. Bijstandsontvangers en andere huishoudens met weinig inkomen kregen een energietoeslag van veelal 1 300 euro om de sterk gestegen energierekening te kunnen betalen. In november en december 2022 ontvingen alle huishoudens in Nederland bovendien 190 euro korting op de energierekening (380 euro in totaal). Door de energiemaatregelen steeg de koopkracht van huishoudens onderaan de inkomensladder (zie StatLine), met als gevolg dat de inkomensverschillen kleiner werden.

Meeste inkomensongelijkheid in rijke gemeenten

In gemeenten met een gemiddeld hoog gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, zoals Blaricum, Wassenaar en Laren, ligt de inkomensongelijkheid met een Gini-coëfficiënt van 0,50 of meer ver boven de landelijke van 0,29. Niet alleen in rijke gemeenten, maar ook in studentensteden, inclusief de vier grote steden, lopen de inkomens vaak bovenmatig uiteen. Daar is relatief veel verschil tussen het doorgaans geringe inkomen van studentenhuishoudens en dat van andere inwoners.

In gemeenten met relatief veel ouderen met overwegend lage inkomens liggen de inkomens doorgaans juist dicht bij elkaar. Zo hebben vergrijsde gemeenten in de regio Parkstad Limburg, zoals Landgraaf en Brunssum, een naar verhouding kleine ongelijkheid. Ook in gemeenten in het noorden van Nederland (zoals Pekela, Veendam en Stadskanaal) is de ongelijkheid om die reden beperkt.

Ongelijkheid in Nederland ruim onder EU-gemiddelde

Nederland neemt met zijn inkomensgegevens over 2022 de vijfde plaats in bij de rangorde van EU-lidstaten op inkomensongelijkheid van laag naar hoog. In Slowakije is de minste ongelijkheid, gevolgd door Slovenië. Ook Tsjechië staat in de top-5. In deze Oost-Europese lidstaten gaat een verhoudingsgewijs laag gemiddeld inkomen samen met weinig inkomensverschillen. In deze landen wordt, net als in België en Nederland, relatief veel inkomen herverdeeld. In andere Oost-Europese landen is het inkomen eveneens gering, maar is de ongelijkheid juist groot. Bulgarije spant daarbij de kroon. Ook sommige Zuid-Europese lidstaten, zoals Portugal en Griekenland, zijn minder welvarend terwijl de inkomensverschillen groot zijn. In die Zuid- en Oost-Europese lidstaten wordt verhoudingsgewijs weinig inkomen herverdeeld.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Vermogens en inkomensongelijkheid, 2011-2022

Omschrijving

Ontwikkeling van vermogensongelijkheid en inkomensongelijkheid in Nederland beschreven met de Gini coëfficiënt.

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Berekeningswijze

Het vermogen is het saldo van bezittingen en schulden. Bezittingen worden gevormd door bank- en spaartegoeden, effecten, de eigen woning, overig onroerend goed, ondernemingsvermogen, aanmerkelijk belang en de overige bezittingen. De schulden omvatten onder meer schulden ten behoeve van een eigen woning en consumptief krediet. 

Het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Het gestandaardiseerd inkomen is een maat voor de welvaart van (de leden van) een huishouden. 

De ongelijkheid in inkomen of vermogen wordt afgemeten aan de genormaliseerde Gini-coëfficiënt. De genormaliseerde Gini-coëfficiënt houdt, anders dan de traditionele Gini-coëfficiënt, rekening met (veel) negatieve waarden in een verdeling. De Gini-coëfficiënt loopt van 0 tot 1. Bij een Gini-coëfficiënt van 0 heeft ieder huishouden evenveel inkomen, een Gini-coëfficiënt van 1 staat voor maximale ongelijkheid: één huishouden heeft alles. 

Het Europees gestandaardiseerd besteedbaar inkomen wordt ten behoeve van vergelijking gecorrigeerd voor verschillen in koopkracht tussen de EU-landen. 

Basistabel

Statlinetabel met kencijfers inkomen en vermogen van particuliere huishoudens: Ongelijkheid in inkomen en vermogen; huishoudens.

Geografische verdeling

Nederland, gemeenten

Verschijningsfrequentie

2-jaarlijks

Opmerking

2011-2021 definitieve cijfers. 
2022; voorlopige cijfers.

 

Het CBS heeft eerder gewerkt aan het verbeteren van het aandeel “Aanmerkelijk belang” en een aantal andere punten in de Vermogensstatistiek. Deze publicatie maakt gebruik van de revisie van vermogenscijfers en vermogensongelijkheid. De Gini-coëfficiënt van de vermogensongelijkheid is in de periode 2011-2019 gemiddeld met 0,012 punt gestegen ten opzichte van de oude reeks.

Betrouwbaarheidscodering

B (schatting gebaseerd op een groot aantal zeer accurate metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
03
Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Vermogens- en inkomensongelijkheid, 2011 - 2022 (indicator 2191, versie 03,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.