Zeevogels en olieverontreiniging langs de Nederlandse kust, 1970-2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Vogels zijn vaak slachtoffer van olieverontreinigingen op zee. Het aandeel met olie besmeurde kadavers van aangespoelde zeevogels is een maat voor het niveau van de chronische olievervuiling op zee. Al jaren is er sprake van een gestage afname van het aantal olieslachtoffers langs de Nederlandse kust.

Zeekoet is graadmeter voor olievervuiling voor Noordzeelanden

Vogels die veel tijd zwemmend en in grote concentraties op zee doorbrengen, lopen de meeste risico's om het slachtoffer worden van olievervuiling. Dat geldt onder meer voor Jan-van-genten en alkachtigen, maar zeker ook voor de op open zee levende Drieteenmeeuwen. De Zeekoet is een belangrijke soort voor de monitoring van olievervuiling op een Europese schaal. Het is een talrijk voorkomende, oliegevoelige zeevogel, die door de Noordzeelanden binnen de OSPAR-conventie is gekozen als graadmeter voor de olievervuiling. De doelstelling is gemiddeld 10% of minder olieslachtoffers als aandeel van aangespoelde vogels.

Oliebevuilingspercentages sinds 1970 sterk afgenomen

In de periode 1970-2010 werden opvallende afnames in de percentages olieslachtoffers gevonden. In 1970-1990 was 79-94% van de aangespoelde Jan-van-genten en Zeekoeten en 71-79% van de Drieteenmeeuwen met olie besmeurd, in 2000-2010 bedroegen deze percentages respectievelijk 40%, 53% en 33%. Onder kustvogels was de afname nog veel opvallender. Bedroeg het percentage olieslachtoffers onder Eidereenden en Zilvermeeuwen in de periode 1971-1980 nog respectievelijk 75% en 64%, in 2001-2010 was nog slechts een verwaarloosbare fractie met olie in contact gekomen (2%). De gegevens wijzen op een afname van de chronische olievervuiling op de Noordzee, waarbij vooral de kustwateren en de Waddenzee geprofiteerd hebben van intensieve controles. Op open zee is de chronische vervuiling nog steeds een probleem. De afname daar is nog niet genoeg om aan de OSPAR-doelstellingen te voldoen.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Zeevogels en olieverontreiniging Noordzee
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
NIOZ, Kees Camphuysen
Berekeningswijze
Tellingen % olieslachtoffers aangespoelde vogels Noordzeestrand in winterperiode binnen representatief deel van de Nederlandse kust door vrijwilligers Nederlandse Zeevogelgroep. Om een betrouwbare index te berekenen, is een steekproef van minimaal 10 (schaarse) tot 25 (algemenere) kadavers per soort nodig. Tellingen uitgevoerd door geïnstrueerde vrijwilligers volgens een gestandaardiseerde methode. Zie Camphuysen 2010.
Basistabel
Afkomstig van NIOZ
Geografische verdeling
Noordzee
Andere variabelen
geen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Camphuysen, C.J. (1999). Olievervuiling op zee en olieslachtoffers op het strand: de registratie van dode zeevogels op de Nederlandse kust en de toepassingen als graadmeters van de conditie van de zee. CSR Report 99.012.Camphuysen, C.J. (2001). Northern Gannets, Morus bassarus found dead in the Netherlands 1970-2000. Atlantic Seabirds, 3 (1): 15-30.Camphuysen, C.J. (2010). Olieslachtoffers op de Nederlandse kust, 2009-2010. Report to the Ministry of Transport, Public works and Water Management, Rijkswaterstaat Noordzee bt Royal Netherlands Institute for Sea Research, Texel.Camphuysen, C.J. (2010). Declines in oil-rates of stranded birds in the North Sea highlight spatial patterns in reduction of chronic oil pollution. In: Marine Pollution Bulletin 60(2010) 1299-1306.
Opmerking
geen
Betrouwbaarheidscodering
C. Schatting gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit van de gegevens is grotendeels gewaarborgd

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CLO (2012). Zeevogels en olieverontreiniging langs de Nederlandse kust, 1970-2010 (indicator 1254, versie 03, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.