Trend fauna in bossen, 1990-2014
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Sinds 1990 laten bossoorten een matige toename zien, waarbij de trend de laatste tien jaar is gestabiliseerd.
Trend natuurgebieden bos
Deze indicator geeft de gemiddelde trend weer van 36 inheemse soorten die binnen de Nederlandse natuurgebieden uitsluitend in bos voorkomen. Het gaat hierbij om de soortgroepen; zoogdieren, broedvogels en dagvlinders. Sinds 1990 laat deze indicator een matige toename zien, waarbij de trend de laatste tien jaar is gestabiliseerd. Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er over de gehele tijdsspanne 16 soorten vooruitgaan en 13 achteruit.
Ontwikkelingen bos
De Nederlandse bossen hebben afgelopen decennia flinke veranderingen ondergaan. Er zijn nieuwe bossen aangelegd, vooral in Laag Nederland. In Hoog Nederland worden de bossen gemiddeld ouder en ontstaat er meer variatie in opbouw; dood hout mag blijven liggen.
Veel ongemengd naaldbos wordt omgevormd naar natuurlijker gemengd bos en loofbos.
Hakhoutbossen, die ooit het merendeel van het Nederlandse bosareaal uitmaakten, zijn nu marginaal en vaak doorgeschoten en dichtgegroeid.
Oorzaken ontwikkelingen broedvogels, dagvlinders en zoogdieren
Algemene bosvogels en boombewonende vleermuizen profiteren van de nieuwe bossen, terwijl holenbroeders het goed doen in de oudere bossen. Van de zoogdieren in bossen nemen hazelmuis en rosse woelmuis toe. De eekhoorn neemt daarentegen af. Roofvogels, zoals buizerd, havik en sperwer, nemen toe in bossen in Laag Nederland, maar nemen af in bossen op hoge zandgronden, omdat ze daar weinig voedsel vinden van goede kwaliteit. Ook enkele vogelsoorten van naaldbos (kuifmees, zwarte mees) nemen af, mogelijk door omvorming van naaldbos naar loofbos (Boele et al. 2015). Bosvlinders hebben het moeilijker gekregen omdat zij gebonden zijn aan zonnige plekken, zoals open plekken en bosranden, of aan heel open bossen, bijvoorbeeld hakhout. In oudere, en dus hogere bossen is er juist meer schaduw.
Bronnen
- Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. (2015). Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen
- Swaay, C.A.M. van, K. Veling, T. Termaat, K. Huskens en C.L. Plate (2013). Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2012. Rapport VS2013.003. De Vlinderstichting, Wageningen en Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.
- Veling, K. (1999). Herstelplan dagvlinders 1999-2002. Rapport VS 98.06. De Vlinderstichting. Wageningen.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Broedvogels, dagvlinders en zoogdieren in bossen
- Omschrijving
- Populatieontwikkeling broedvogels, dagvlinders en zoogdieren in bossen
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- Soortselectie en dataIn de deze indicator zijn 36 inheemse soorten voorkomend in bos opgenomen van zoogdieren (4 soorten), broedvogels (26 soorten) en vlinders (6 soorten), voornamelijk gebaseerd op ontwikkelingen in populatie-aantallen. Het gaat hier om de soorten die op het land binnen natuurgebieden uitsluitend in bos voorkomen. Het palet aan soorten is kenmerkend voor kwalitatief gezien betere bossen. De selectie van karakteristieke broedvogelsoorten voor deze indicator heeft plaatsgevonden op basis van een SoortSpecialisatie Index (SSI; Julliard et al. 2004, Sovon). Op basis van BroedvogelMonitoringProject-data uit de periode 1984-1990 zijn per soort gemiddelde dichtheden per habitats berekend, waarna per soort de SSI is bepaald. Een soort met een SSI > 1,25 wordt beschouwd als een specialist. Vervolgens is elke soort op basis van de hoogste dichtheid aan één van de vijf onderscheiden landschappen toegekend (bos, hei, duin, moeras, agrarisch). Enkele zeldzame soorten zonder betrouwbare dichtheden zijn op basis van expert judgement aan de set specialisten toegevoegd, omdat deze een goede indicatie geven over de kwaliteit van het betreffende landschap. De selectie van karakteristieke soorten vlinders en zoogdieren is gebaseerd op expert judgement verzorgd door de Vlinderstichting en de Zoogdierenvereniging. Gegevens over populatie-aantallen zijn ontleend aan de landelijke meetnetten in het Netwerk Ecologische Monitoring voor zoogdieren (Zoogdier-vereniging), broedvogels (Sovon) en vlinders (Vlinderstichting). TrendberekeningMet bovenbeschreven data over populatie-aantallen zijn voor elke soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met GLM-Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM)). Bij twee soorten (rosse woelmuis en grote weerschijnvlinder) zijn de veranderingen in verspreiding op basis van occupancy-modellen bepaald (zie Van Strien et al. 2013).De indicator is berekend door de jaarlijkse indexcijfers meetkundig te middelen over alle 36 betrokken soorten. Door beperkingen in de beschikbaarheid van goede gegevens verschilt het startjaar tussen de verschillende soortgroepen (met indexwaarde 1990 = 100 voor vogels, 1992 = 100 voor vlinders en indexwaarde 1995 = 100 voor zoogdieren) met uitzonderingen op soortniveau. In de laatste twee jaren ontbreken gegevens voor rosse woelmuis. Hiermee zijn de cijfers van met name de eerste jaren tot en met 1994 en de laatste twee jaren van deze graadmeter minder betrouwbaar. Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.). Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
- Basistabel
- In de hoofdtekst is een link naar de basistabel te vinden met de indexen van de afzonderlijke soorten.
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. (2015). Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, NijmegenJulliard R., J. Clavel, V. Devictor, F. Jiguet & D. Couvet (2006). Spatial segregation of specialists and generalists in bird communities. Ecology Letters 9: 1237-1244.Veling, K. (1999). Herstelplan dagvlinders 1999-2002. Rapport VS 98.06. De Vlinderstichting. Wageningen.Swaay, C.A.M. van, K. Veling, T. Termaat, K. Huskens en C.L. Plate (2013). Vlinders en libellen geteld: jaarverslag 2012. Rapport VS2013.003. De Vlinderstichting, Wageningen en Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.Van Strien, A.J., C.A.M. van Swaay & T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50, 1450-1458.
- Betrouwbaarheidscodering
- C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Trend fauna in bossen, 1990-2014 (indicator 1162, versie 13, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.