Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2023

In 2023 was de totale bruto elektriciteitsproductie nagenoeg gelijk ten opzichte van 2022. De afgelopen jaren is de bijdrage van fossiele brandstoffen in de elektriciteitsproductie sterk gedaald ten gunste van hernieuwbare energiedragers. Deze trend heeft zich in 2023 doorgezet. Kwam in 2016 nog 81 procent van de totale elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen, in 2023 was dit 48 procent. De relatieve bijdrage van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiedragers steeg in die jaren van 13 procent naar 47 procent.

Inzet van brandstoffen bij elektriciteitsproductie

In 2023 is in totaal 670 PJ (nader voorlopig cijfer) aan energiedragers ingezet voor de Nederlandse elektriciteitsproductie. De inzet is daarmee 12 procent lager dan in 2022. Vooral de inzet van steenkool (-49 PJ) en aardgas (-13 PJ) daalden. 

Inzet van fossiele brandstoffen

In 2023 kwam 73 procent van alle brandstofinzet ten bate van de elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen. Aardgas en steenkool werden hiervan het meest ingezet, met respectievelijk aandelen van 57 procent en 11 procent.
Naast fossiele brandstoffen werden biomassa (15%), kernenergie (6%) en andere energiedragers (6%) ingezet bij de productie van elektriciteit.

Inzet van en productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiedragers

In 2023 komt 47 procent van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiedragers. Elektriciteit uit windenergie (24%) en zonne-energie (16%) dragen het meest bij aan hernieuwbare elektriciteit. Daarnaast wordt er ook hernieuwbare elektriciteit uit biomassa geproduceerd (6%). Waterkracht neemt in Nederland een beperkte plaats in. Bij de inzet voor hernieuwbare elektriciteit wordt alleen de inzet van biomassa meegeteld. Elektriciteit uit zon-, wind-, en waterkracht wordt direct gewonnen uit deze energiedragers en telt derhalve niet mee bij de inzet.

Elektriciteitsproductie

Bij het verbranden van energiedragers voor de productie van elektriciteit ontstaat warmte. Een deel hiervan wordt nuttig gebruikt met behulp van warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK). Deze warmte wordt bijvoorbeeld gebruikt voor procesverwarming in de industrie, kasverwarming in de glastuinbouw en stadsverwarming. In 2023 is de productie van nuttig gebruikte warmte uit WKK bijna 7 procent lager dan in 2022.

Warmteproductie

Bij het verbranden van energiedragers voor de productie van elektriciteit ontstaat warmte. Een deel hiervan wordt nuttig gebruikt met behulp van warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK). Deze warmte wordt bijvoorbeeld gebruikt voor procesverwarming in de industrie, kasverwarming in de glastuinbouw en stadsverwarming. In 2023 is de productie van nuttig gebruikte warmte uit WKK bijna 7 procent lager dan in 2022.

Toelichting elektriciteit- en warmteproductie

Elektriciteit wordt in Nederland voor een groot deel opgewekt in elektriciteitscentrales. Daarnaast wordt elektriciteit ook decentraal geproduceerd door de industrie, energiebedrijven, glastuinbouw en gezondheidszorg in onder andere warmtekrachtinstallaties (WKK). Met name bij de industrie is de eigen energievoorziening veelal in een afzonderlijk bedrijf ondergebracht. Zo'n bedrijf is veelal een joint-venture van een energiebedrijf en een onderneming.

Toelichting centrale en decentrale elektriciteitsproductie

Centrale productie van elektriciteit betreft de productie van elektriciteit door thermische of nucleaire centrales die regulier leveren aan het landelijke hoogspanningsnet. Dit worden ook wel de elektriciteitscentrales genoemd. Het landelijke hoogspanningsnet wordt beheerd door TenneT en bestaat uit de netten met een spanning van 110 kV en hoger.
Alle overige elektriciteitsproductie betreft decentrale productie: productie door thermische installaties die leveren aan een bedrijfsnetwerk of aan het openbare midden- of laagspanningsnet (lager dan 110 kV), plus alle productie van elektriciteit uit windenergie, waterkracht en zonne-energie. Decentrale thermische installaties staan opgesteld in bijvoorbeeld de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie, papierindustrie, chemie, gezondheidszorg en afvalverbranding.
Thermische centrales wekken elektriciteit op door het verbranden van brandstoffen als aardgas, steenkool en biomassa. Nucleaire centrales (kerncentrales) wekken elektriciteit op met de warmte die vrijkomt bij splitsing van atoomkernen in een kernreactor. 

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over het verbruik van energiedragers is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Inzet energiedragers en bruto elektriciteitsproductie

Omschrijving

Ontwikkeling van de inzet van energiedragers bij de elektriciteitsproductie en ontwikkeling van de bruto hoeveelheid geproduceerde elektriciteit en warmte. Voor de inzet wordt alleen de inzet van brandstoffen gerapporteerd die verbruikt worden voor de productie van elektriciteit en bijkomende warmte. De elektriciteit die wordt geproduceerd uit zon, wind, en waterkracht wordt direct gewonnen en telt daarom niet mee bij de inzet.

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Berekeningswijze

Berekening op basis van enkele maand-, kwartaal- en jaarenquêtes van het CBS en registraties van diverse instellingen als TenneT, Gasunie en Energie-Nederland. Meer informatie vindt u in de korte onderzoekbeschrijvingen Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS) en Productiemiddelen elektriciteit (CBS).

Geografische verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks

Achtergrondliteratuur

Elektriciteit in Nederland (CBS, 2015)

Betrouwbaarheidscodering
Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2023 (indicator 0019, versie 28,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.