Zelfvoorzieningsgraad veevoer en mestafzet voor Nederlandse varkenshouderij

In 2019 en 2020 werd circa 40 procent van de varkensmest (uitgedrukt in fosfaat) geëxporteerd naar Duitsland, Frankrijk en België waar ook veel voergraan vandaan komt. Boekhoudkundig gezien is de voer-mestkringloop voor fosfaat ongeveer gesloten.

Circulaire economie en sluiting kringlopen

Circulaire economie is gericht op het optimaal inzetten en (her)gebruiken van grondstoffen en producten. Dat wil zeggen dat grondstoffen steeds worden gebruikt in toepassingen met de hoogste waarde voor de economie en de minste schade voor het milieu. Voor veevoer en mest betekent dit dat nutriënten en mineralen worden teruggebracht in de landbouw (als meststof of diervoeder) nadat de organische stoffen uit het product zijn gebruikt of zijn omgezet.

Diervoer van eigen bodem

De Nederlandse landbouwgrond levert circa 70% van de energiebehoefte in het diervoer voor de rundveehouderij en samen met restproducten uit de levensmiddelenindustrie voorziet Nederland in 80% van die energiebehoefte. Voor de intensieve veehouderij zijn de percentages veel lager, respectievelijk 15% voor de varkens en 5% voor de kippen. De varkenshouderij betrekt op droge stof basis ongeveer 30-35% van het voer uit granen, 15-20% uit restproducten van granen, circa 30% uit oliezaden (zoals soja) en 20% uit andere gewassen en reststoffen.

Import van diervoer

De voergranen voor de Nederlandse varkens bestaan voor 85% uit tarwe en gerst afkomstig uit Duitsland, Frankrijk en België maar ook ongeveer 10% uit Nederland (vooral tarwe). Circa 15% van het voergraan voor varkens is korrelmaïs afkomstig vooral uit Frankrijk, Oekraïne en Noord- en Zuid-Amerika. Uit die laatste regio's wordt ook het grootste deel van de oliezaden geïmporteerd, waarvan het sojaschroot vooral uit Zuid-Amerika. De herkomst van krachtvoercomponenten voor pluimvee is vergelijkbaar met die voor varkens.

Beleid en trends

De toekomstvisie op de veehouderij van 2008 en 2013 (LNV 2008) wilde de reikwijdte van voer-mestkringlopen grotendeels beperken tot bedrijfs-, nationaal of Noordwest- Europees niveau. De voorkeur ging uit naar het laatste, aangezien vooral daar de afzet van dierlijke producten plaatsvindt. Ook de afzet van mestoverschotten vindt (op zijn verst) binnen deze regio plaats (PBL, 2010). In 2017 is het mestbeleid in Duitsland aangescherpt na een ingebrekestelling door het Europese Hof voor uitvoerig van de Nitraatrichtlijn. Hierdoor daalde mestexport naar Duitsland sinds 2018 met ruim twee miljoen kg fosfaat. De totale export groeide echter omdat de export naar Frankrijk en België toenam. In 2019 en 2020 wordt jaarlijks ruim 18 miljoen kg fosfaat in varkensmest geëxporteerd naar Duitsland, Frankrijk en België wat overeenkomst met 35-45% van de geproduceerde mest. Het hoge percentage wordt berekend als wordt uitgegaan van de gemeten fosfaatgehalte in de geregistreerde exportvrachten (NCM, 2021), het lage percentage als wordt uitgegaan van berekende gemiddelde gehaltes (CBS-statline).

Sluiting voer-mestkringloop varkenshouderij

De retourstroom van fosfaat in mest in 2019 en 2020 komt overeen met 70-100% van de schatting van de fosfaatimport via in graan varkensvoer uit Europa en dan vooral uit Duitsland, Frankrijk en België. Volgens de hoge schatting, zou de voer-mestbalans tussen deze drie graan exporterende landen en de Nederlandse varkenshouderij voor fosfaat ongeveer zijn gesloten. Sinds 2017 neemt de mate van kringloopsluiting langzaam toe. Onbekend is of de fosfaat in de geëxporteerde mest ook daadwerkelijk wordt aangewend voor de teelt van voergranen in de drie landen en deels is het fosfaat in de varkensmest afkomstig uit soja uit Amerika. Een gesloten voer-mest kringloop betekent overigens niet dat de nationale fosfaatkringloop is gesloten. In de balans is geen rekening gehouden met de exportstroom van fosfaat in varkensvlees. De circulariteit van de varkenshouderij in Noordwest Europa kan weinig verbeterd worden zonder soja alternatieven of krimp van de varkensstapel.

  2017 2018 2019 2020
  (miljoen kg P2O5)
Excretie 37.5 37.7 36.8 36.7
Totaal aanvoer via veevoer 52.1 52.4 51.1 51.0
Waarvan in voergraan uit Duitsland, België en Frankrijk [B] 16.1 18.4 17.9 17.9
Mestexport naar Duitsland, België en Frankrijk [A1] 16.1 14.5 17.8 17.5
Mestexport naar Duitsland, België en Frankrijk (obv CBS) [A2] 11.6 11.6 12.4 12.5
Kringloopsluiting hoge schatting [A1/B] 100% 79% 99% 98%
Kringloopsluiting lage schatting obv CBS mestexport [A2/B] 72% 63% 69% 70%


Fosfaatstromen in voer en mest in 2017 t/m 2020 tussen varkenshouderij in Nederland Duitsland, Frankrijk en België. Uitgangpunten: (1) 28 kg vlees per 100 kg voer, (2) droge stof aandeel voergraan uit Europa 59% van totaal voer, waarvan Nederlands aandeel 10% en aandeel andere 3 landen 90% (3) verhouding P gehalte voergraan/krachtvoer 0.66. (databron excretie en lage schatting mestexport (totaal) CBS statline; 2021; bron hoge schatting mestexport NCM 2019, 2021).

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Zelfvoorzieningsgraad veevoer en mestafzet voor Nederlandse varkenshouderij

Omschrijving

Vergelijking van de fosfaatinhoud in veevoer import uit omringende landen voor de Nederlandse varkenshouderij met de fosfaatinhoud in de varkensmestexport naar die landen

Verantwoordelijk instituut

Planbureau voor de Leefomgeving

Berekeningswijze

De fosfaatinhoud in veevoer is hier terug geschat uit de nationale fosfaatexcretie en fosfaatexport in gerede producten op CBS statline. De mestexportcijfers zijn van NCM (2021) en die weer gebaseerd op RVO cijfers afgeleid van data van individuele mesttransporten.

Basistabel

Gegevens mestexport van Nederlands Centrum Mestverwaarding

Geografische verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

-

Achtergrondliteratuur

Opmerking

Betrouwbaarheidscodering

-

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CLO (2022). Zelfvoorzieningsgraad veevoer en mestafzet voor Nederlandse varkenshouderij (indicator 0611, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.