Verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer, 2005-2017

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer groeit vanaf 2007 doordat de overheid leveranciers van benzine en diesel heeft verplicht om hernieuwbare energie te leveren. Toch daalde in 2015 en 2016 het aandeel hernieuwbare energie in het totale energieverbruik voor vervoer, om in 2017 weer flink te stijgen. In 2017 nam dit aandeel toe met één procentpunt naar 5,9 procent.

Verplicht aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

In de Nederlandse wetgeving is vastgelegd dat leveranciers van benzine en diesel voor vervoer een gedeelte van de door hen geleverde energie uit hernieuwbare energie moeten laten bestaan. Dit verplichte aandeel hernieuwbare energie is opgelopen van 2 procent in 2007 naar 7,75 procent in 2017 (Staatsblad, 2014) en loopt geleidelijk verder op naar 16,4 procent in 2020 (Staatsblad, 2018).
De verplichting komt voort uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare energie. De lidstaten zijn verplicht om in 2020 een hoeveelheid hernieuwbare energie in het vervoer te verbruiken die overeenkomt met 10 procent van het verbruik van benzine, diesel en elektriciteit voor vervoer (EU, 2009). De nationale verplichting is hoger dan deze 10 procent, omdat energie voor vervoer volgens het beleid ook een belangrijke bijdrage moet leveren aan de doelstelling voor het totaal verbruik van hernieuwbare energie (14 procent in 2020).

Gerealiseerd aandeel hernieuwbare energie

Door definitieverschillen loopt het gerealiseerde aandeel hernieuwbare energie voor vervoer volgens de EU-Richtlijn (EU, 2015) niet precies gelijk op met de nationale verplichting voor de bedrijven die biobrandstoffen leveren (CBS, 2017). Daarnaast is vanaf verslagjaar 2015 het verschil belangrijk gegroeid door een verandering in de regelgeving. De regelgeving voor hernieuwbare energie in de sector vervoer biedt leveranciers van biobrandstoffen de mogelijkheid om naast de biobrandstoffen die direct geleverd zijn aan het vervoer in Nederland sinds 2015 ook de biobrandstoffen mee te tellen die zijn geleverd aan andere Nederlandse brandstofleveranciers. Deze andere leveranciers kunnen de biobrandstoffen vervolgens op Nederlandse markt brengen, maar kunnen deze ook doorleveren aan andere leveranciers of exporteren.
De geëxporteerde biobrandstoffen tellen volgens de EU-Richtlijn niet mee in de gerealiseerde hoeveelheid. Deze ontwikkeling wordt door de overheid als ongewenst gezien en vanaf verslagjaar 2018 is de regelgeving aangepast om ervoor te zorgen dat biobenzine en biodiesel alleen mee mogen tellen voor de verplichting voor bedrijven indien deze biobenzine of biodiesel uiteindelijk ook daadwerkelijk fysiek op de Nederlandse markt komt (Staatscourant, 2018).

Groen gas

Naast biobenzine en biodiesel mag met terugwerkende kracht sinds kort ook groen gas verbruikt voor vervoer meetellen voor de berekening van het aandeel hernieuwbare energie voor vervoer. Het aandeel van groen gas in het totale energieverbruik voor vervoer bedraagt 0,2 procent.

Biobrandstoffen

Sinds 2007 zijn leveranciers van benzine en diesel in Nederland verplicht om hernieuwbare energie te leveren. In de praktijk gaat het dan vooral om biobenzine en biodiesel die bijgemengd worden in gewone benzine en diesel. Deze verplichting wordt daarom vaak 'bijmengplicht' genoemd.
Bij de berekening van het aandeel hernieuwbare energie mogen milieutechnisch goede biobrandstoffen dubbel worden meegeteld. Deze dubbeltellende biobrandstoffen waren in 2017 door hun dubbeltelling goed voor ruim de helft van het verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer. Vooral biodiesel wordt in dubbeltellende vorm op de markt gebracht. Het gaat dan vooral om biodiesel die gemaakt is uit afval, zoals gebruikt frituurvet.
Ook groen gas, van oorsprong biogas uit afvalstromen, wordt gerekend tot de milieutechnisch goede biobrandstoffen en telt dubbel mee in de verplichting.

Duurzaamheid van biobrandstoffen

Sinds de introductie is er veel maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen. Als resultaat van deze discussie bevat de Europese Richtlijn Hernieuwbare energie duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, die moeten borgen dat:

  • het gebruik van biobrandstoffen daadwerkelijk leidt tot een reductie van de emissie van broeikasgassen,
  • de schade aan de natuur beperkt wordt, en
  • de sociale rechten gerespecteerd worden.


Biobrandstoffen die niet voldoen aan deze criteria tellen niet mee voor de doelstellingen uit de Europese Richtlijn en mogen ook niet ondersteund worden door overheidsmaatregelen op nationaal niveau. Om te borgen dat gebruikte biobrandstoffen voldoen aan de criteria zijn door private partijen certificeringsschema's opgezet. Vanaf het verslagjaar 2011 controleert de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) of de biobrandstoffen die geclaimd worden voor de nationale verplichting voldoende gecertificeerd zijn. Voor het verbruik van groen gas accepteert NEa de garanties van oorsprong die door Vertogas ter certificering zijn toegekend.

Aard en herkomst biobrandstoffen

Om de impact te beoordelen van de biobrandstoffen, die gebruikt worden om te voldoen aan de nationale verplichting, verzamelt en publiceert de Nederlandse Emissieautoriteit in het kader van de EU-Richtlijn ook informatie over de aard en herkomst van de biobrandstoffen (NEa, 2018).
Gebruikt frituurvet is in 2017 met bijna 90 procent de belangrijkste grondstof voor biodiesel. Dit frituurvet komt ook voor bijna 90 procent uit het buitenland; in 2017 vooral uit de VS, China en Taiwan. Biobenzine wordt voor bijna 80 procent gemaakt uit maïs en tarwe. De maïs komt in 2017 voor de helft uit Hongarije en Oekraïne; de tarwe voor ruim drie kwart deel uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Tsjechië.

Geavanceerde biobrandstoffen

Naar aanleiding van de aanpassing van de Richtlijn Hernieuwbare energie uit 2015 is een aparte categorie 'geavanceerde biobrandstoffen' in het leven geroepen. Dit zijn brandstoffen die voortkomen uit afvalstromen en restanten van de houtsector en daarmee niet ten koste gaan van voeder- en voedselvoorziening. In Nederland is afgesproken dat in 2020 één procent van het totale verbruik van energie voor vervoer uit deze hernieuwbare bron geleverd wordt; de totale inspanning staat op 16,4 procent. Berekeningswijze hernieuwbare elektriciteit voor vervoer
Het verbruik van hernieuwbare elektriciteit voor railvervoer is berekend door het totale elektriciteitsverbruik voor railvervoer te vermenigvuldigen met het EU aandeel hernieuwbare elektriciteit en een factor 2,5 (EU, 2015). Het resultaat van deze berekening is dat het gebruik van hernieuwbare elektriciteit voor railvervoer overeenkomt met 4,1 PJ, goed voor 16 procent van de hernieuwbare energie voor vervoer.
Het verbruik van hernieuwbare elektriciteit voor wegvervoer is berekend door het totale elektriciteitsverbruik voor wegvervoer te vermenigvuldigen met het EU aandeel hernieuwbare elektriciteit en een factor 5 (EU, 2015). Het resultaat van deze berekening is dat het gebruik van hernieuwbare elektriciteit voor wegvervoer overeenkomt met 1,9 PJ, goed voor 8 procent van de hernieuwbare energie voor vervoer.

Relevante informatie

  • Meer informatie over hernieuwbare energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer
Omschrijving
Ontwikkeling van het verbruik van biobrandstoffen en hernieuwbare elektriciteit voor vervoer.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
De berekeningswijze is vastgelegd in de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie (EU, 2009) en wordt verder uitgewerkt door Eurostat in de SHARES applicatie. De uitwerking voor Nederland is beschreven in Hernieuwbare energie in Nederland 2017 (CBS, 2018a).
Bij de berekening van het totale verbruik van hernieuwbare energie in het verkeer worden bepaalde biobrandstoffen in de berekening dubbel geteld.
Het verbruik van hernieuwbare elektriciteit in het vervoer wordt berekend volgens de EU-Richtlijn Hernieuwbare energie door het totale verbruik van elektriciteit voor vervoer te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel hernieuwbare elektriciteit uit de EU. Hernieuwbare elektriciteit voor railvervoer telt daarbij nog 2,5 keer zwaarder mee en elektriciteit voor wegverkeer 5 keer. Deze factoren zijn eind 2015 aangepast (EU, 2015). Hierdoor wijken de cijfers over het elektriciteitsverbruik in het vervoer in deze versie af van die in de vorige versie van deze indicator.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Hernieuwbare energie in Nederland 2017 (CBS, 2018a).
Opmerking
De gegevens voor de jaren 2003 tot en met 2005 zijn afkomstig uit de rapportages van de Nederlandse overheid in het kader van de Europese richtlijn Biobrandstoffen voor het wegverkeer (2003/30/EC).
De cijfers vanaf 2006 zijn afgeleid uit administratieve gegevens over biobrandstoffen in combinatie met uit directe waarneming van het CBS in het kader van de oliestatistiek. Voor de administratieve gegevens gaat het daarbij in 2006 om gegevens van de belastingdienst over de korting op de accijns bij het gebruik van biobrandstoffen, van 2007 tot en met 2010 om gegevens van de VROM-Inspectie, en vanaf 2011 om gegevens van de Nederlandse Emissieautoriteit.
Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
19
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2019). Verbruik van hernieuwbare energie voor vervoer, 2005-2017 (indicator 0535, versie 18, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.