Trend vogels, zoogdieren en dagvlinders agrarisch gebied, 1990-2014
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Veel typische diersoorten van het agrarisch leefgebied nemen af. Vooral broedvogels en dagvlinders gaan achteruit, terwijl de meeste soorten zoogdieren zich staande houden of toenemen.
Trend fauna agrarisch
De indicator Trend vogels, zoogdieren en dagvlinders agrarisch betreft 48 inheemse soorten dieren en geeft de gemiddelde trend weer van diersoorten voorkomend in het agrarisch gebied. Sinds 1990 laat deze indicator een matige afname zien, waarbij de trend de laatste tien jaar gestabiliseerd is. Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er over de gehele tijdsspanne 23 soorten achteruitgaan en 15 vooruit. Met name de dagvlinders en de broedvogels zijn als groep achteruitgegaan.
Ontwikkelingen per soortgroep
Boerenlandvogels
In de periode vanaf 1990 namen veel broedvogels in het agrarisch gebied af, waarbij met name kenmerkende weidevogels zijn afgenomen. De vogelgemeenschap van het agrarisch landschap heeft een aparte indicator Boerenlandvogels, die geënt is op de internationale indicator hiervoor Farmland bird index. Specifiek ten aanzien van de 'echte' weidevogels is nog een aparte indicator opgesteld. Voor de ontwikkelingen bij vogels en de achtergronden van de ontwikkelingen zie deze twee indicatoren.
Dagvlinders
In de periode vanaf 1990 namen ook veel dagvlindersoorten in het agrarisch gebied af. De dagvlinders van het agrarisch landschap hebben een aparte indicator.
Zoogdieren
Bij zoogdieren hebben zich bij hamster en das in de periode vanaf 1990 duidelijk positieve ontwikkelingen voorgedaan. Bij de overige soorten als haas, de muizensoorten en hermelijn en wezel gaat het om stabiele of onzekere trends.
Oorzaken ontwikkelingen
Verregaande intensivering en productieverhoging veroorzaken in het agrarisch gebied vermesting en verdroging, waarbij in grasland vroeg en vaak wordt gemaaid, terwijl de gewassen die in monoculturen staan worden behandeld met een nieuwe generatie bestrijdingsmiddelen (neonicotinoïden). Met het verdwijnen van de kleinschalige, extensieve landbouw door ruilverkaveling en schaalvergroting verdwijnen randen en overhoekjes met nectarplanten, waardplanten, voedsel, schuilplaatsen en nestgelegenheid, met als resultaat dat met name de voortplanting sterk afgenomen is van dieren in het agrarisch gebied. Overigens neemt ook het totale areaal grasland af. De hamster profiteert van herintroductie en van een strikt beheerprogramma en ook de das weet zich te herstellen dankzij betere bescherming.
Bronnen
- Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. (2015). Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok, A.J. van Strien (2015). 25 Jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002, De Vlinderstichting, Wageningen.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Karakteristieke diersoorten van het agrarisch gebied
- Omschrijving
- Ontwikkeling populatie van vogels, zoogdieren en dagvlinders
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- Soortselectie en dataIn de deze indicator zijn 48 inheemse soorten voorkomend op de hei opgenomen, betreffende broedvogels (27 soorten), zoogdieren (7 soorten) en dagvlinders (14 soorten), op twee muizensoorten na (trend in verspreiding), allen gebaseerd op ontwikkelingen in populatie-aantallen. De selectie van karakteristieke broedvogelsoorten voor deze indicator heeft plaatsgevonden op basis van een SoortSpecialisatie Index (SSI; Julliard et al. 2004, Sovon). Op basis van BroedvogelMonitoringProject-data uit de periode 1984-1990 zijn per soort gemiddelde dichtheden per habitats berekend, waarna per soort de SSI is bepaald. Een soort met een SSI > 1,25 wordt beschouwd als een specialist. Vervolgens is elke soort op basis van de hoogste dichtheid aan één van de vijf onderscheiden landschappen toegekend (bos, hei, duin, moeras, agrarisch). Enkele zeldzame soorten zonder betrouwbare dichtheden zijn op basis van expert judgement aan de set specialisten toegevoegd, omdat deze een goede indicatie geven over de kwaliteit van het betreffende landschap. De selectie van karakteristieke soorten vlinders en zoogdieren is gebaseerd op expert judgement verzorgd door de Vlinderstichting en de Zoogdierenvereniging. Deze gegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten in het Netwerk Ecologische Monitoring voor zoogdieren (Zoogdier-vereniging), broedvogels (Sovon), reptielen (RAVON) en vlinders (Vlinderstichting).TrendberekeningMet bovenbeschreven data zijn voor elke soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met GLM-Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM)). De indicator is berekend door de jaarlijkse indexcijfers over de populatie-aantallen meetkundig te middelen over alle 48 betrokken soorten (met indexwaarde 1990 = 100 voor de vogelsoorten, 1992 = 100 voor de meeste dagvlindersoorten en 1997 = 100 voor de meeste zoogdieren). Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.). In de eerste en laatste jaren ontbreken gegevens voor enkele zoogdiersoorten, waarmee de cijfers voor die jaren van deze graadmeter minder betrouwbaar zijn.Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
- Basistabel
- In de hoofdtekst is een link naar de basistabel te vinden met de indexen en trends van de afzonderlijke soorten.
- Geografische verdeling
- -
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Julliard R., J. Clavel, V. Devictor, F. Jiguet & D. Couvet (2006). Spatial segregation of specialists and generalists in bird communities. Ecology Letters 9: 1237-1244.Van Strien, A.J., C.A.M. van Swaay & T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50, 1450-1458.WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland. WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
- Opmerking
- De soortenlijst agrarisch is afgestemd op de Living Planet Index met name in relatie tot de overkoepelende indicator LPI landfauna en andere sub-indicatoren per leefgebied op land.
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Trend vogels, zoogdieren en dagvlinders agrarisch gebied, 1990-2014 (indicator 1580, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.