Fauna van zoet water en moeras, 1990-2021

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De diersoorten die voorkomen in zoet water en moeras zijn toegenomen sinds 1990, waarbij de trend de laatste twaalf jaar is gestabiliseerd.

Trend fauna in zoet water en moeras

Populaties van fauna kenmerkend voor zoetwater en moeras laten sinds 1990 een toename zien. Er zijn 75 soorten vooruitgegaan en 42 achteruit. Het betreft 136 soorten vissen, broedvogels, amfibieën, libellen, zoogdieren en vlinders. De laatste twaalf jaar is de trend gestabiliseerd. In vergelijking met de trend op het land is de trend in het zoete water de afgelopen decennia positiever.

Ontwikkeling zoetwater en moeras

Een deel van de Nederlandse fauna is grotendeels of geheel afhankelijk van een goede kwaliteit van aquatische habitats, als rivieren, meren, kanalen en sloten. Vooral in de lage delen van Nederland zijn er ook veel natuurgebieden met moerassen. Moerassen zijn drassige tot natte terreinen, bestaande uit open water, verlandingsvegetaties, rietvelden, ruigten en moerasbossen. Als delta van de Rijn en de Maas heeft Nederland vele natuurlijke moerassen. Daarnaast zijn moerassen ontstaan door turfwinning. Moerassen vormen soms uitgebreide gebieden, maar er zijn ook veel smalle moerassige zones langs meren, plassen en andere wateren. Moeras ontstaat door het dichtgroeien van open water, waarna verlanding op gang komt. Door natuurlijke successie ontstaat uiteindelijk moerasbos of moerasheide. Bij moerassen langs rivieren en beken begint de successie steeds opnieuw als gevolg van overstromingen. In moerassen met stilstaand en zwakstromend water treedt echter vaak veroudering op; dat wil zeggen dat jonge verlandingsstadia verdwijnen of alleen met intensief beheer in stand kunnen worden gehouden. Daar komt bij dat jonge verlandingsstadia nauwelijks ontstaan bij slechte waterkwaliteit en bij onnatuurlijke waterstandsfluctuaties. Natuurlijke peilfluctuatie houdt in dat er 's winters hoge waterpeilen zijn en 's zomers juist lage peilen. Vaak worden de waterpeilen echter in zomer en winter min of meer gelijk gehouden door het in- en uitlaten van water. Verder worden in veenmoerassen nog nauwelijks petgaten gegraven, een activiteit waardoor de verlanding opnieuw kan beginnen. Zulke petgaten werden voorheen op grote schaal gegraven voor de turfwinning.
Aan de landzijde in veel moerassen treedt een sterke verruiging, verstruiking, en versnelde bosvorming op. Dat gebeurt door vermesting en verdroging en het wegvallen van het kleinschalige rietbeheer van moerassen.
Het herstel van populaties van kenmerkende soorten dat is opgetreden na een lange periode van afname komt vooral door een verbeterde waterkwaliteit van de zoete wateren dankzij nationaal en internationaal milieubeleid, al gaat de verbetering langzaam en is die kwaliteit nog altijd niet voldoende.

Trends en oorzaken per soortgroep

Naast de verbeterde waterkwaliteit neemt na een lange periode van kanalisaties het aantal natuurvriendelijke oevers toe, wat voor vissen paai-, schuil- en opgroeigebieden oplevert en ook gunstig is voor libellen. Vissoorten moeten daarnaast het schonere water wel kunnen bereiken en dat kan alleen als er geen barrières tussen en binnen waterlopen bestaan. Daartoe worden steeds meer vispassages aangelegd die vissen als de winde helpen om van het ene naar het andere gebied te trekken.
De broedvogels van moerassen namen gestaag toe. Moerassen, worden nu beschermd en hersteld, waarmee het areaal moeras toeneemt. Met name moerasvogels van struiken, ruigten en jonge bossen in moerassen profiteren. Daarnaast laten soorten die in Afrika overwinteren zoals purperreiger, sprinkhaanzanger, rietzanger, snor en kleine karekiet een positieve trend zien omdat de regenval in Afrika de laatste jaren weer gunstig was. Rietvogels in moerassen hebben het juist moeilijk door het verdwijnen van rietkragen.
Ook de amfibieën namen sinds 1990 toe, maar nemen sinds 2008 weer af. Deze recente afname is vrijwel geheel toe te schrijven aan de vuursalamander, die bijna is verdwenen. Op de rugstreeppad na, die de laatste tien jaar ook wat achteruit is gegaan, bleven de andere amfibieën stabiel of namen ze toe.
De voor zoetwater en moeras kenmerkende vleermuizen (meervleermuis en watervleermuis) gingen vooruit. De verbeterde waterkwaliteit heeft ook bijgedragen aan het succes van de herintroductie van de otter. Zonder die verbetering was men overigens niet tot uitzetten overgegaan.
De grote vuurvlinder, een karakteristieke soort van laagveenmoerassen, heeft het moeilijk. De vlinders leven in een afwisseling van open rietlanden met waterzuringplanten voor de voortplanting en bloemrijke ruigtes voor het drinken van nectar. Deze vlinder is voor zijn voortplanting gebonden aan een heel specifiek vegetatietype dat alleen ontstaat waar open water begint te verlanden tot moerasbos. Het aantal vlinders is klein en fluctueert sterk, waarmee het risico van uitsterven groot is geworden. Vooral de overleving van eitjes en rupsjes is belangrijk voor het voortbestaan van de soort. Gunstig maaibeheer en waterpeilbeheer kunnen de overleving van eitjes en rupsen beïnvloeden.

Bronnen

  • WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Aantalsontwikkeling van kenmerkende fauna van zoet water en moeras
Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantallen en verspreiding van kenmerkende diersoorten van zoet water en moeras
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortselectie en dataIn de deze indicator zijn 136 inheemse soorten kenmerkend voor zoetwater en moeras opgenomen van zoogdieren (5 soorten), broedvogels (29 soorten), vissen (30 soorten), amfibieën (14 soorten), libellen (58 soorten) en vlinders (1 soort). Deze diersoorten zijn geselecteerd omdat zij meer voorkomen in zoetwater en moeras-habitats dan in andere habitats. Zie verder Van Strien et al. (2016) voor de gebruikte methode om kenmerkende diersoorten te identificeren.Gegevens over populatie-aantallen zijn ontleend aan de landelijke meetnetten in het Netwerk Ecologische Monitoring voor zoogdieren (Zoogdiervereniging), broedvogels (Sovon), vissen en amfibieën (RAVON) en libellen en vlinders (Vlinderstichting). Cijfers van otter, bever en waterspitsmuis zijn gebaseerd op opportunistische data, waarbij trends in verspreiding als benadering geldt voor de trend in populatie-aantal (bij muizen bijvoorbeeld via braakballenmonitoring van predatoren).Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)
De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
Basistabel
De basistabel met indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staat op een apart tabblad ('Individuele soorten') onder 'Download data'.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Termaat, T., R.H.A. van Grunsven, C.L. Plate & A.J. van Strien (2015). Strong recovery of dragonflies in recent decades in The Netherlands. Freshwater Science 34(3):1094-1104.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Van Strien, A.J., C.A.M. van Swaay & T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50, 1450-1458.Van Strien, A.J., A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
Opmerking
In 2021 zijn de regio-indeling en wegingsfactoren van de broedvogels aangepast op basis van de vogelatlas van 2018, waardoor trends en indexen per soort enigszins kunnen afwijken van eerder berekende trends en indexen.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
09
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
06
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2023). Fauna van zoet water en moeras, 1990-2021 (indicator 1577, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.