Opgesteld warmtekrachtvermogen, 1998-2011
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
In 2011 is het totale opgestelde warmtekrachtvermogen stabiel gebleven ten opzichte van 2010.
Ontwikkeling totale warmtekrachtvermogen
Vanaf 2009 is de groei in het elektrisch warmtekrachtvermogen (WKK-vermogen) gestagneerd. Tussen 2004 en 2008 nam het WKK-vermogen nog toe met gemiddeld 6 procent per jaar. Er was in die periode vooral een toename in het decentrale vermogen doordat er in de glastuinbouw meer gasmotoren werden ingezet.
Warmtekrachtvermogen in 2011
Eind 2011 bedroeg het in Nederland opgestelde WKK-vermogen 12,3 GW. Dit was 44 procent van het totaal opgestelde elektriciteitsvermogen (28,0 GW).
Eind 2009 stond er nog 5 procent meer aan WKK-vermogen in Nederland opgesteld. Vooral centraal WKK-vermogen daalde tussen 2009 en 2011 doordat installaties uit gebruik werden genomen. Bij de decentrale elektriciteitsopwekking was er bij enkele sectoren (industrie totaal, land- en tuinbouw, afvalverbranding) nog sprake van een lichte groei.
Toelichting centrale en decentrale installaties
Centrale productie van elektriciteit betreft de productie van elektriciteit door thermische of nucleaire installaties die regulier leveren aan het landelijke hoogspanningsnet. Dit worden ook wel de elektriciteitscentrales genoemd. Het landelijke hoogspanningsnet wordt beheerd door TenneT en bestaat uit de netten met een spanning van 110 kV en hoger.
Alle overige elektriciteitsproductie betreft decentrale productie: productie door thermische installaties die leveren aan een bedrijfsnetwerk of aan het openbare midden- of laagspanningsnet (lager dan 110 kV), plus alle productie van elektriciteit uit windenergie, waterkracht en zonne-energie. Decentrale thermische installaties staan opgesteld in bijvoorbeeld de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie, papierindustrie, chemie, gezondheidszorg, en afvalverbranding.
Thermische installaties wekken elektriciteit op door het verbranden van brandstoffen als aardgas, steenkool en biomassa. Nucleaire centrales (kerncentrales) wekken elektriciteit op met de warmte die vrijkomt bij splitsing van atoomkernen in een kernreactor.
Relevantie
Het overgrote deel van de opgewekte elektriciteit in Nederland wordt geproduceerd door verbranding van fossiele brandstoffen. De warmte die daarbij ontstaat, kan nuttig worden gebruikt door toepassing van warmtekrachtkoppeling. Het hogere rendement dat daarmee uit de brandstoffen wordt gehaald beperkt de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals het broeikasgas kooldioxide (CO2). Warmtekrachtkoppeling levert daardoor een belangrijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zoals geformuleerd in het Kyoto-protocol.
Bronnen
- CBS (2012a). Nederlandse energiehuishouding (NEH). CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2012b) Productiemiddelen elektriciteit. CBS, Den Haag / Heerlen
- CBS (2013). StatLine: Productiemiddelen elektriciteit. CBS, Den Haag / Heerlen.
Relevante informatie
- Meer informatie over de productie van duurzame energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Opgesteld warmtekrachtvermogen
- Omschrijving
- Ontwikkeling van het centrale en decentrale opgestelde warmtekrachtvermogen in Nederland. Het decentraal opgestelde vermogen is uitgesplitst naar bedrijfstak.
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
- Berekeningswijze
- De cijfers worden verkregen uit een jaarlijkse enquête van het CBS onder bedrijven die elektriciteit produceren, aangevuld met enquêtes over duurzame energie, rioolwaterzuiveringsinstallaties en landbouw. Het artikel Productiemiddelen elektriciteit (CBS, 2012b) geeft een korte beschrijving van de onderzoeksmethode. Aanvullende informatie kan worden gevonden in Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012a)
- Basistabel
- StatLine: Productiemiddelen elektriciteit (CBS, 2013)
- Geografische verdeling
- Nederland
- Andere variabelen
- Er zijn cijfers over de productie van elektriciteit, de productie van de warmte die daarbij voor nuttig gebruik vrijkomt, de inzet van brandstoffen, hernieuwbare energiebronnen, en het opgestelde elektrisch en thermisch vermogen. De cijfers worden gegeven per type installatie, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar warmtekrachtkoppelingsinstallaties en overige installaties.
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012a)
- Betrouwbaarheidscodering
- Centraal bij energiebedrijven: A (integrale enquête);
Energiebedrijven (incl. joint ventures): C (schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd);
Raffinaderijen en winningsbedrijven: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Chemie, voeding- en genotmiddelenindustrie, papierindustrie: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Overige industrie: C (schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd);
Land- en tuinbouw: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake);
Afvalverbranding: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Gezondheidszorg en overig: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake).
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2013). Opgesteld warmtekrachtvermogen, 1998-2011 (indicator 0387, versie 16, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.