Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden, 1996-2015
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Het aandeel arbeidsplaatsen dat goed of afdoende is ontsloten per openbaar vervoer is tussen 1996 en 2015 ongeveer gelijk gebleven. Het effect van de opening van nieuwe stations werd gecompenseerd door een daling van de werkgelegenheid rond bestaande stations. Het aantal arbeidsplaatsen in de directe omgeving van een op- of afrit van een autosnelweg steeg. Dit kwam door een combinatie van de opening van nieuwe op- en afritten en de sterke groei van de werkgelegenheid op autolocaties.
Sterke toename aantal arbeidsplaatsen locaties en multimodaal ontsloten locaties
Het totaal aantal arbeidsplaatsen is tussen 1996 en 2014 met 24% toegenomen. Het aantal arbeidsplaatsen op autosnelweglocaties en multimodaal ontsloten locaties is sterker toegenomen (respectievelijk ruim 40% en 30%), terwijl het aantal arbeidsplaatsen op OV-locatie en minder goed ontsloten locaties met 18% en 13% veel minder is gestegen. Dit leidt er toe dat een groter deel van de arbeidsplaatsen in Nederland op multimodale en autolocaties te vinden is, en een kleiner aandeel op OV- en matig ontsloten locaties.
Die verschuivingen kunnen uiteengelegd worden in drie componenten:
- het effect van groei of afname van het aantal arbeidsplaatsen rond bestaande stations en op- en afritten. Dit heeft geleid tot 3,2% groter aandeel van arbeidsplaatsen bij autosnelweglocaties en een kleiner aandeel van OV en multimodale locaties
- het effect van de opening van nieuwe stations en op- en afritten op de ontsluiting van bestaande arbeidsplaatsen. Dit heeft geleid tot 2,6% lager aandeel matig ontsloten locaties, en een groter aandeel voor vooral multimodale locaties, maar ook voor OV en autolocaties.
- het effect van de toe of afname van het aantal arbeidsplaatsen nabij nieuwe stations en op en afritten. Dit heeft geleid tot een iets groter aandeel van multimodale en OV locaties en 0,5% lager aandeel van matig ontsloten locaties.
Tabel Verandering ontsluiting arbeidsplaatsen naar type locatie (Bron: PBL) | ||||||
1996 | 2015 | verschil | meer/minder arbeidsplaatsen bij bestaande stations/afritten | effect nieuwe stations en afritten voor bestaande arbeidsplaatsen | meer/minder arbeidsplaatsen bij nieuwe stations/afritten | |
Multimodaal | 19,2% | 20,0% | +0,8% | -1,3% | +1,8% | +0,3% |
OV | 17,5% | 16,5% | -0,9% | -1,7% | +0,5% | +0,3% |
Auto | 25,9% | 29,4% | +3,4% | +3,2% | +0,3% | -0,1% |
Matig ontsloten | 37,4% | 34,0% | -3,3% | -0,2% | -2,6% | -0,5% |
Goed en afdoend ontsloten arbeidsplaatsen: per OV gelijk gebleven, per auto gestegen
De werkgelegenheid is sinds 1996 vooral toegenomen op autolocaties. Het aandeel arbeidsplaatsen met goed of voldoende OV-aanbod is ongeveer gelijk gebleven. Het effect van de opening van nieuwe stations en de arbeidsplaatsenontwikkeling rond nieuwe stations werd teniet gedaan door de achterblijvende werkgelegenheidsontwikkeling rond bestaande stations.
Het aandeel arbeidsplaatsen in de omgeving van een op- of afrit van een autosnelweg steeg tussen 1996 en 2015 van 45% naar 49%. Dit kwam door een combinatie van de opening van nieuwe op- en afritten en de sterke groei van de werkgelegenheid op autolocaties.
Ontsluiting arbeidsplaatsen per provincie 2015 (Bron: PBL) | |||||
Multimodaal | OV | Auto | Matig | Totaal | |
Groningen | 24% | 18% | 25% | 34% | 100% |
Friesland | 10% | 20% | 27% | 43% | 100% |
Drenthe | 9% | 10% | 30% | 51% | 100% |
Overijssel | 13% | 23% | 25% | 38% | 100% |
Flevoland | 9% | 21% | 28% | 42% | 100% |
Gelderland | 10% | 22% | 28% | 40% | 100% |
Utrecht | 21% | 17% | 39% | 23% | 100% |
Noord-Holland | 31% | 17% | 23% | 29% | 100% |
Zuid-Holland | 29% | 13% | 28% | 31% | 100% |
Zeeland | 12% | 8% | 12% | 68% | 100% |
Noord-Brabant | 9% | 16% | 40% | 36% | 100% |
Limburg | 25% | 13% | 32% | 29% | 100% |
Totaal | 20% | 17% | 29% | 34% | 100% |
Verandering Ontsluiting arbeidsplaatsen per provincie 1996-2015 (Bron: PBL) | |||||
Multimodaal | OV | Auto | Matig | Totaal | |
Groningen | -4,8% | +6,0% | +2,9% | -4,1% | 0% |
Friesland | -1,0% | -1,5% | +4,8% | -2,3% | 0% |
Drenthe | +1,0% | -3,5% | +9,0% | -6,5% | 0% |
Overijssel | +2,7% | -6,7% | +6,3% | -2,3% | 0% |
Flevoland | +1,9% | +6,2% | +2,8% | -10,8% | 0% |
Gelderland | +0,5% | -1,3% | +5,9% | -5,1% | 0% |
Utrecht | -0,1% | +0,9% | +0,6% | -1,4% | 0% |
Noord-Holland | +3,4% | 0,0% | -0,9% | -2,5% | 0% |
Zuid-Holland | +1,0% | -0,1% | +0,9% | -1,8% | 0% |
Zeeland | -1,1% | 0,9% | +2,2% | -2,1% | 0% |
Noord-Brabant | -2,4% | -1,4% | +8,4% | -4,7% | 0% |
Limburg | 7,2% | -7,8% | +5,4% | -4,8% | 0% |
Totaal | +0,8% | -0,9% | +3,4% | -3,3% | 0% |
Ruimtelijk beeld van arbeidsplaatsen naar kwaliteit van ontsluiting
Vooral in de stedelijke regio's werken mensen op locaties die goed tot afdoende multimodaal zijn ontsloten. Door de aanleg van nieuwe autosnelwegen is het aantal arbeidsplaatsen op locaties die goed tot afdoend per auto (of multimodaal) zijn ontsloten duidelijk toegenomen, vooral in Oost-Brabant respectievelijk Twente en Limburg, door onder andere de openstelling van de A50 en de A73. De toename van inwoners op locaties die goed tot afdoend per OV zijn ontsloten is het grootst geweest rond Utrecht en Groningen.
Wat de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen betreft, valt vooral de grote toename op in Amsterdam. Deze is voor het grootste deel tot stand gekomen op goed tot afdoend multimodaal ontsloten locaties. De ontwikkeling in de Zuidvleugel is daar sterk bij achtergebleven. Voorts is het aantal arbeidsplaatsen sterk toegenomen in Noord-Brabant, Gelderland en Twente. Dit zijn vooral locaties die goed tot afdoend per auto zijn ontsloten.
Definitie ontsluitingskwaliteit
Onderstaande tabel geeft aan welke criteria zijn aangehouden om te bepalen of locaties goed dan wel nog afdoend ontsloten zijn per openbaar vervoer of auto. Voor 'goed ontsloten' gelden voor wonen en werken dezelfde criteria. Voor 'nog afdoend ontsloten' verschillen deze voor wat betreft het openbaar vervoer. Mensen zijn namelijk bereid om een langere afstand te accepteren tussen hun woning en het openbaar vervoer dan tussen hun werk en het openbaar vervoer.
Definitie ontsluitingskwaliteit (Bron: PBL) | |||
Goed ontsloten | Nog afdoende ontsloten | ||
Wonen | Werken | ||
Per openbaar vervoer | < 250 m metro/sneltram < 500 m station < 750 m IC station | 250-1.000 m metro/sneltram 500-2.000 m station 750-3.000 m IC knooppunt | 250-500 m metro/sneltram 500-1.000 m station 750-1.500 m IC station |
Per auto | < 1.000 m afrit | 1.000-2.000m afrit | 1.000-2.000m afrit |
Op basis van deze criteria zijn vervolgens multimodale locaties, openbaar vervoerlocaties en autolocaties gedefinieerd. Multimodale locaties zijn locaties die goed of nog afdoende zijn ontsloten zowel per openbaar vervoer als per auto. Openbaar vervoerlocaties zijn goed of afdoend ontsloten per openbaar vervoer, maar minder goed ontsloten per auto. Autolocaties zijn goed of afdoend ontsloten per auto, maar minder goed ontsloten per openbaar vervoer.
Definitie locatietypen naar ontsluitingskwaliteit (Bron: PBL) | ||
Wonen | Werken | |
Multimodale locaties | binnen 2.000 meter op-/afrit van een autosnelweg én binnen 1.000 meter metro/sneltram en/of 2.000 meter station en/of 3.000 meter IC-knooppunt | binnen 2.000 meter op-/afrit én binnen 500 meter metro/sneltram en/of 1.000 meter station en/of 1.500 meter intercitystation |
Openbaarvervoerlocaties | binnen 1.000 meter metro/sneltram en/of 2.000 meter station en/of 3.000 meter intercitystation | binnen 500 meter metro/sneltram en/of 1.000 meter station en/of 1.500 meter intercitystation, maar buiten 2.000 meter van een afrit |
Autosnelweglocaties | binnen 2.000 meter op-/afrit, maar buiten 1.000 meter metro/sneltram en/of 2.000 meter station en/of 3.000 meter intercitystation | binnen 2.000 meter op-/afrit, maar buiten 500 meter metro/sneltram en/of 1.000 meter station en/of 1.500 meter intercitystation |
Beleidsdoelstellingen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Deze indicator verwijst naar de volgende doelen en nationale belangen:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland (concurrerend)
- Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat (bereikbaar)
- Nationaal Belang: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem
Bronnen
- IenM (2012), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; Den Haag: Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- -
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), auteur: Hans Hilbers / Marnix Breedijk
- Berekeningswijze
- De coördinaten van ov- knooppunten en op/afritten zijn bekend voor de jaren 1996, 2000, 2002, 2004, 2006, 2008, 2010, 2012, 2014 en 2015 (peildatum 1 januari). Het aantal arbeidsplaatsen op pc6-niveau is bekend voor dezelfde jaren (peildatum loop van het jaar), behalve voor 2015. Voor 2015 is het aanbod van knooppunten per 1 januari gecombineerd met het aantal banen in de loop van 2014. . Per PC6 wordt de hemelsbrede afstand tot dichtstbijzijnde station, ic station, metro/sneltramhalte en op- en afrit berekend. Uitgerekend wordt welk deel van de arbeidsplaatsen/inwoners binnen de normafstand ligt uitgaande van aanbod aan knooppunten in de betreffende jaren. Vervolgens wordt bepaald of verandering komt door opening nieuwe knopen of andere verdeling arbeidsplaatsen/inwoners over pc6gebieden.
- Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- Landelijk
- Verschijningsfrequentie
- 1 keer per twee jaar
- Betrouwbaarheidscodering
- Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2016). Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden, 1996-2015 (indicator 2139, versie 03, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.