Trend ontwikkeling van broedvogels, 1990-2014
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De broedvogels gaan in de periode 1990 tot en met 2014 gemiddeld licht in aantal vooruit.
Ontwikkeling
De groep van broedvogels neemt van 1990 tot 2000 geleidelijk toe met ongeveer 10% en blijft sindsdien stabiel. De stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door een aantal nieuwkomers met een sterke stijging. Echter niet alle groepen broedvogels vertonen hetzelfde beeld en ook binnen groepen treden tegengestelde trends op die ieder hun eigen achtergrond kennen (zie hiervoor Boele et al. 2015).
Soorten die toenemen
Het aantal soorten vogels dat toeneemt, is groter dan het aantal soorten met een dalende trend. Sterke stijgers met een gestage toename van meer dan 50% sinds 1990 zijn kuifeend, pimpelmees, vink, bonte vliegenvanger, bergeend, grote bonte specht, appelvink, zwartkopmeeuw, rietgors, buizerd, boompieper, grasmus, dwergstern, grauwe klauwier, zwartkop, groenling, boomklever, kleine bonte specht, groene specht, purperreiger, sprinkhaanzanger, rietzanger, blauwborst, nachtzwaluw, lepelaar, kleine mantelmeeuw, putter, middelste zaagbek, roodborsttapuit, roodhalsfuut, krakeend en ooievaar.
Nieuwkomers met tevens direct een sterke toename
Daar bovenop zijn er een aantal soorten waaronder een aantal recente nieuwkomers die in sommige gevallen spectaculaire toename laten zien. Het gaat daarbij om kleine zilverreiger, grote zilverreiger, Cetti's zanger, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krooneend, slechtvalk, grote mantelmeeuw en middelste bonte specht.
Sterke dalers en verdwenen soorten
Sterke dalers met een gestage afname van meer dan 50% sinds 1990 zijn kramsvogel, kemphaan, tapuit, velduil, blauwe kiekendief, ransuil, patrijs, zomertortel, strandplevier, grote karekiet, zomertaling, torenvalk, paapje, scholekster, kneu, veldleeuwerik, stormmeeuw, kleine barmsijs, buidelmees, grutto, spreeuw, zilvermeeuw, fluiter, zwarte mees, boomvalk, huismus, matkop, ringmus en staartmees. Duinpieper, klapekster en ortolaan zijn sinds enkele jaren verdwenen uit Nederland. Voor grauwe gors, kuifleeuwerik en korhoen lijkt dit ook aanstaande. Veel van de hierboven genoemde soorten met negatieve trends komen voor op de rode lijst vogels.
Rode Lijst Indicator
Als soorten sterk achteruitgaan komen ze op de Rode Lijst van bedreigde vogels. Tot 2006 nam het aantal broedvogelsoorten op de Rode Lijst toe. Maar daarna is het aantal bedreigde vogels gelijk gebleven (tweede tabblad, RLI-lengte). De gemiddelde ernst van de bedreiging is sindsdien toch nog iets gestegen (tweede tabblad, RLI-kleur).
Bronnen
- Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. 2015. Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Aantalsontwikkeling van broedvogels
- Omschrijving
- Ontwikkeling populatie broedvogels als groep
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- Soortselectie en dataIn de deze indicator zijn 173 inheemse broedvogelsoorten voorkomend in Nederland opgenomen. De gegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten in het Netwerk Ecologische Monitoring voor broedvogels (Sovon).TrendberekeningMet bovenbeschreven data zijn voor elke soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met GLM-Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM)). De indicator is berekend door de jaarlijkse indexcijfers over de populatie-aantallen meetkundig te middelen over alle 173 betrokken soorten (met indexwaarde 2000 = 100). Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.). Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
- Basistabel
- In de hoofdtekst is een link naar de basistabel te vinden met de indexen en trends van de afzonderlijke soorten.
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. 2015. Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Dijk, A.J. van, M. Noback, G. Troost, J.W. Vergeer, H. Sierdsema en C. van Turnhout (2013). De introductie van Autocluster in het Broedvogel Monitoring Project. Limosa 86 (2): 94-102.Soldaat, L., H. Visser, M. van Roomen en A. van Strien (2007). Smooting and trend detection in waterbird monitoring data using structural time-series analysis and the Kalman filter. Journal of Ornithology. Volume 148, supplement 2: 351-357. DOI.10.1007/s10336-007-0176-7.
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Trend ontwikkeling van broedvogels, 1990-2014 (indicator 1381, versie 10, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.