Wintervogels, 1980-2018

Het aantal in Nederland overwinterende landvogels neemt sinds ongeveer 2000 af. Ook overwinteren er sinds die tijd minder zaadetende vogels in agrarische gebieden.

Overwinterende vogels

Tussen 1980 en 2000 nam het aantal in Nederland overwinterende landvogels wat toe, maar sinds 2000 loopt het aantal gestaag terug. Het gaat hierbij om broedvogels die hier jaarrond verblijven (standvogels) en soorten die in Nederland komen overwinteren. Bekende wintergasten zijn ganzen, maar deze zijn net als andere watervogels niet in deze indicator opgenomen.
Van de 66 soorten in de indicator nemen er 32 af en 27 toe (zie de tabel met de indexcijfers van de afzonderlijke soorten). Sommige soorten zijn toegenomen vanwege de zachte winters in recente jaren, waaronder winterkoning en ijsvogel. Bij veel standvogels weerspiegelt de toename in winteraantallen de toename in het aantal broedparen, zoals bij groene specht, grote bonte specht en enkele andere bosvogels. Onder de afnemende soorten zijn er die vanuit hun broedgebieden ten noordoosten van ons nauwelijks meer naar Nederland komen om te overwinteren, waaronder bonte kraai. Dit is waarschijnlijk deels een gevolg van klimaatopwarming. Bij standvogels als patrijs komt de afname overeen met de afname van het aantal broedparen.

Zaadetende vogels in boerenland

Een aantal vogels zoekt in de winter naar zaden op de akkers. De aantallen daarvan schommelen weliswaar behoorlijk van jaar op jaar als gevolg van onder andere het winterweer, maar de trend in de afgelopen 25 jaar is duidelijk negatief (tabblad Zaadetende wintervogels). Grauwe gors is als wintervogel zo goed als uit ons land verdwenen en ook de frater laat zich nog nauwelijks in akkergebieden zien. Waarschijnlijk is het agrarische gebied voor zaadetende vogels minder geschikt geworden als gevolg van het verdwijnen van graanstoppels en ruige overhoekjes. Daar staat tegenover dat bijvoorbeeld meer putters in het agrarisch gebied overwinteren, een soort die ook als broedvogel behoorlijk is toegenomen.

Bronnen

  • Boele, A., F. Hustings, A. van Kleunen, C. van Turnhout en C. Plate (2005). Een kwart eeuw Punt-Transect-Tellingen van wintervogels in Nederland (1980-2004). SOVON-monitoringrapport 2005/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek.
  • Lehikoinen, A., R.P.B. Foppen, H. Heldbjerg, A. Lindström, W. van Manen, S. Piirainen, C.A.M. van Turnhout & S.H. M. Butchart (2016). Large-scale climatic drivers of regional winter bird population trends. Diversity and Distributions: 1-11.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Wintervogels
Omschrijving
Ontwikkeling van populatie wintervogels
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
De gegevens over overwinterende vogels zijn afkomstig van het Punt-Transect-Tellingen (PTT) project van SOVON. Daarin worden de aantallen doortrekkend of overwinterende vogels in de winter op honderden trajecten verspreid over het land geteld.De indicator wintervogels is gebaseerd op de landelijke trends van 66 terrestrische vogelsoorten; aquatische soorten worden vollediger geteld in de NEM-watervogeltellingen. Daarnaast is er een indicator zaadetende wintervogels gemaakt. Die is opgebouwd uit de volgende dertien soorten: frater, geelgors, groenling, holenduif, houtduif, keep, kneu, putter, rietgors, ringmus, roek, veldleeuwerik en vink. Strandleeuwerik en barmsijs zijn niet in deze groep opgenomen, omdat ze te zeldzaam zijn in agrarisch gebied. Deze indicator is gebaseerd op de trend in agrarisch gebied. Er zijn daartoe alleen PTT-telpunten gebruikt die in het agrarisch gebied liggen. De meeste soorten van deze groep komen ook in andere habitats voor; door alleen agrarische telpunten te nemen blijven bijvoorbeeld vinken die in bossen beukennootjes eten buiten beschouwing in deze indicator. Om de indicatoren te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers in populatie-aantallen meetkundig gemiddeld over alle soorten (met indexwaarde in beginjaar = 100). Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. Deze methode komt sterk overeen met die van de internationale Living Planet Index. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. 2017).
Basistabel
De index van de betrokken soorten met hun trend staan onder het tabblad afzonderlijke soorten onder Download data.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Momenteel onregelmatig
Achtergrondliteratuur
Boele, A., F. Hustings, A. van Kleunen, C. van Turnhout en C. Plate (2005). Een kwart eeuw Punt-Transect-Tellingen van wintervogels in Nederland (1980-2004). SOVON-monitoringrapport 2005/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland i.s.m. het Centraal Bureau voor de Statistiek.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81:340-347.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
07
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2020). Wintervogels, 1980-2018 (indicator 1413, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.