Vermesting in meren en plassen, 1980 - 2010
U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.
De vermesting in de meren en plassen is vanaf 1985 sterk verminderd, maar de concentraties van stikstof, fosfor en chlorofyl-a (gehalte aan algen), en het doorzicht liggen nog boven de streefwaarde. De laatste jaren is de waterkwaliteit nauwelijks verbeterd.
Vermesting van meren en plassen is verminderd sinds 1985
De concentraties van stikstof, fosfor en chlorofyl-a zijn sterk gedaald sinds 1985 en het doorzicht is verbeterd. De fosforconcentratie is sinds 1992 niet meer verbeterd. De stikstofconcentratie daalt nog langzaam, maar sinds 2002 niet meer significant. De concentratie van algen (het chlorofyl-a gehalte) daalt nauwelijks meer. Het doorzicht geeft nog wel een verbetering te zien.
In de periode 1980-1985 bereikten de nutriëntenconcentraties de hoogste waarden en waren de meeste meren zeer eutroof (voedselrijk). Door de aansluiting van huizen op het riool, zuivering van afvalwater, fosfaatvrije wasmiddelen en vermindering van emissies van de industrie zijn de gehalten sterk gedaald. De uit- en afspoeling van landbouwgronden is in deze periode echter toegenomen en is nu de belangrijkste bron van nutriënten geworden. De emissies vanuit landbouw zijn sterk afhankelijk van de neerslag, in natte jaren zijn de emissies veel hoger dan in droge jaren. Bij veel meren wordt 's zomers IJsselmeer- of Rijnwater ingelaten om watertekorten tegen te gaan. De lagere nutriëntconcentraties in het IJsselmeer hebben daarom een positief effect op veel meren.
Eutrofiëring bepaalt waterkwaliteit in meren en plassen
De eutrofiëring (ook wel vermesting genoemd) van meren en plassen wordt uitgedrukt in de concentraties van de nutriënten stikstof en fosfor, het gehalte van chlorofyl-a en het doorzicht. Hoge gehalten van nutriënten leiden tot hoge gehalten van algen, dat uitgedrukt wordt in de chlorofyl-a concentratie. Als er veel algen in het water zijn, kan er weinig licht doordringen en neemt het doorzicht af. Het doorzicht kan ook slecht zijn door opwerveling van organisch materiaal of slib. Doorzicht is wel een belangrijke graadmeter voor eutrofiëring, maar heeft ook andere oorzaken.
Meren kwetsbaar voor vermesting
Meren zijn het meest kwetsbare oppervlaktewater voor vermesting. Dit komt doordat het stilstaande wateren zijn, waardoor algenbloei kan optreden. Afgestorven plantenmateriaal blijft achter in het meer, waaruit weer voedingsstoffen vrijkomen. Hierdoor duurt het heel lang voordat maatregelen effect hebben. Bij hoge gehalten van algen en specifiek bij blauwalgen (algenbloei) is het water ongeschikt als zwemwater. Dit kan leiden tot zwemverboden. Als het doorzicht heel beperkt is, en er geen licht op de bodem komt, kunnen waterplanten niet kiemen. Witvis (onder andere brasem en karper) kunnen dan dominant aanwezig zijn. Tevens zorgt brasem ervoor dat waterplanten niet kunnen groeien, doordat zij in de bodem voedsel zoeken en het bodemmateriaal opwervelen. Voor jonge roofvis, zoals snoek, zijn waterplanten belangrijk als schuilmogelijkheden. Bij veel witvis, weinig roofvis en weinig waterplanten blijft het water troebel, en zelfs als de nutriëntenconcentraties lager worden, duurt herstel lang.
Beleidsdoelstellingen
De doelstellingen zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgelegd. De meeste meren zijn aangemerkt als sterk veranderde wateren. Deze wateren dienen aan het Goede Ecologische Potentieel (GEP) te voldoen. Het GEP kan per waterlichaam verschillen. Voor de meeste meren komt het GEP echter overeen met de Goede Ecologische Toestand (GET) voor natuurlijke wateren, hier aangeduid als de streefwaarde (GET), dat verschilt per watertype. De doelstellingen voor de Goede Ecologische Toestand voor ondiepe meren zijn 0,09 mg P/l, 1,3 mg N/l, 25 µg Chlf/l en een doorzicht van 0.9 meter. Voor diepe meren zijn dit 0,03 - 0,07 mg P/l, 0,9 - 1,3 mg N/l, 10 µg Chlf/l en een doorzicht van 1,7 meter.
Ruimtelijke verdeling meren en plassen
In de kaarten is het nationale beeld van de meren en plassen te zien voor de 4 parameters weergegeven ten opzichte van de streefwaarde (GET) voor natuurlijke meren. De meren met een natuurdoelstelling, zoals het Naardermeer, de Wieden en Weerribben en de oostelijke Vechtplassen hebben een goede waterkwaliteit. Vrijwel alle meren die onderdeel vormen van het boezemstelsel, hebben een slechte of matige kwaliteit. Gemiddeld voldoet slechts 20 tot 30% van de meren aan de streefwaarde (GET).
Bronnen
- Pot, R. (2010) Toestand en trends in de waterkwaliteit in de Nederlandse meren en plassen. Onderzoeksrapport voor Rijkswaterstaat Waterdienst. Roelf Pot, Overhesselen.
- MNP (2008) Kwaliteit voor later. Ex Ante evaluatie Kaderrichtlijn Water, Milieu- en Natuurplanbureau, Bilthoven.
- STOWA (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de Kaderrichtlijn Water. Rapport Stowa 2007-32, RWS-Waterdienst 2007-018. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Utrecht.
- STOWA (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de Kaderrichtlijn Water. Rapport Stowa 2007-32b, RWS-Waterdienst 2007-019. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Utrecht.
- http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/
Relevante informatie
- Capaciteit van afvalwaterzuiveringsinstallaties, 1980-2016
- Belasting van het oppervlaktewater vanuit riolering en rioolwaterzuivering, 1990-2021
- Stikstof- en fosforbalans van zoet oppervlaktewater, 1986-2012
- Vermesting in grote rivieren, 1970-2014
- Vermesting van oppervlaktewater, 1990 - 2021
- Fysisch-chemische waterkwaliteit KRW, 2021
- Waterkwaliteit KRW, 2022
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Vermesting in meren en plassen
- Omschrijving
- De vermesting in meren wordt weergegeven met 4 parameters: de nutriëntenconcentraties stikstof en fosfor, de concentraties algen gemeten als chlorofyl-a en het doorzicht. Deze worden weergegeven als een trend in de concentratie, een trend in de overschrijding van de norm en een kaartbeeld. Doordat voor verschillende meren verschillende normen gelden, is de concentratie niet direct te vertalen naar een afstand tot de norm. Voor diepe meren gelden veel lagere doelen dan voor ondiepe meren.
- Verantwoordelijk instituut
- PBL
- Berekeningswijze
- Dit overzicht is gebaseerd op de meren die in de periode 1981 tot en met 2010 over de gehele periode bemonsterd zijn. De criteria zijn dat in elke periode van 5 jaar minimaal 2 zomergemiddelden aanwezig zijn. Hierdoor is een vrij constante set van meren genomen.De grafieken in de figuren geven de mediaan en het 10-, 25-, 75-en 90-percentiel van de meetpunten. Het 25-percentiel geeft de waarde aan waarbij een kwart van de meetpunten een lagere concentratie heeft. Het 75-percentiel geeft de waarde aan waarbij een kwart van de meetpunten een hogere waarde heeft. De mediaan geeft de waarde aan waarbij de helft van de meetpunten onder en de andere helft erboven ligt. Doordat vaak hoge waarnemingen voorkomen kan het gemiddelde hoger zijn dan de mediaan (zie download figuurdata)
- Basistabel
- De vijfde eutrofiëringsenquête is uitgevoerd door R. Pot in opdracht van Rijkswaterstaat, Waterdienst. Dit is grotendeels gebaseerd op de gegevens uit de Limnodata Neerlandica en de CIW. Voor 2009 en 2010 is een update uitgevoerd op basis van deze 2 databases.
- Geografische verdeling
- Nederland.
- Verschijningsfrequentie
- -
- Achtergrondliteratuur
- Pot, R. (2010) Toestand en trends in de waterkwaliteit in de Nederlandse meren en plassen. Onderzoeksrapport voor Rijkswaterstaat Waterdienst. Roelf Pot, Overhesselen.Van Puijenbroek, P.J.T.M., P. Cleij, H. Visser (2010). Nutriënten in het Nederlandse oppervlaktewater: toestand en trends. PBL rapport 500208001.
- Opmerking
- De gebruikte normen zijn die van de Goede Ecologische Toestand. Deze gelden voor natuurlijke wateren en kunnen per watertype verschillen. Bij de download figuurdata zijn deze normen opgenomen. Voor sterk veranderde wateren gelden echter de normen van het Goede Ecologisch Potentieel (GEP), die per meer kunnen verschillen en minder streng kunnen uitvallen dan de normen van de GET.De stikstof en fosfor concentraties van de meren in Friesland zijn met een andere methode geanalyseerd dan bij de andere waterschappen. Daarmee geven zij waarschijnlijk een onderschatting van de concentratie aan.
- Betrouwbaarheidscodering
- B: Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2012). Vermesting in meren en plassen, 1980 - 2010 (indicator 0503, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.