Vermesting in meren en plassen, 1980 - 2014

U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.

De trend over de stikstof- en fosforconcentraties in meren is opgenomen bij de indicator:

Trends vermesting oppervlaktewater

De vermesting in de meren en plassen is vanaf 1985 sterk verminderd, maar de concentraties van stikstof, fosfor en chlorofyl-a (gehalte aan algen), en het doorzicht liggen bij de meeste meren boven de streefwaarde. De laatste 10 jaren is de waterkwaliteit nauwelijks verbeterd, alleen het doorzicht verbetert.

Vermesting van meren en plassen is verminderd sinds 1985

De concentraties van fosfor en chlorofyl-a zijn sterk gedaald sinds 1985 en het doorzicht is verbeterd, terwijl de stikstofconcentratie in de periode 1980-2014 nauwelijks is gedaald. De gemiddelde fosforconcentratie en de concentratie aan algen zijn sinds 2007 vrijwel stabiel gebleven. Het gemiddelde doorzicht verbetert gedurende de hele periode 1980-2014. Het percentage van de meren dat aan de streefwaarde uit de Kaderrichtlijn Water voldoet neemt bij fosfor, algen en het doorzicht toe, bij stikstof blijft dit percentage ongeveer gelijk gedurende de hele periode. Het percentage met een slechte kwaliteit neemt bij alle onderdelen sterk af gedurende deze periode.
In de periode 1980-1985 bereikten de nutriëntenconcentraties de hoogste waarden en waren de meeste meren en plassen zeer eutroof (voedselrijk). Door de aansluiting van huizen op het riool, zuivering van afvalwater, fosfaatvrije wasmiddelen en vermindering van emissies van de industrie zijn de gehalten sterk gedaald. De uit- en afspoeling van landbouwgronden is de afgelopen decennia echter minder afgenomen en is nu de belangrijkste bron van nutriënten geworden (zie Compendium-indicator "Belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen, 1990-2021"). De emissies vanuit landbouw zijn sterk afhankelijk van de neerslag, in natte jaren zijn de emissies veel hoger dan in droge jaren. Bij veel meren wordt 's zomers IJsselmeer- of Rijnwater ingelaten om watertekorten tegen te gaan. De lagere nutriëntconcentraties in het IJsselmeer hebben daarom een positief effect op de waterkwaliteit van veel meren.

Eutrofiëring bepaalt waterkwaliteit in meren en plassen

De eutrofiëring (ook wel vermesting genoemd) van meren en plassen wordt uitgedrukt in de concentraties van de nutriënten stikstof en fosfor, het doorzicht en het gehalte aan algen, uitgedrukt in chlorofyl-a. Hoge gehalten van nutriënten leiden tot hoge gehalten aan algen. Als er veel algen in het water zijn, kan er weinig licht doordringen en neemt het doorzicht af. Doorzicht is een belangrijke graadmeter voor eutrofiëring, maar heeft ook andere oorzaken. Het doorzicht hangt namelijk ook af van de mate van opwerveling van organisch materiaal of slib. Lage concentraties aan algen en een goed doorzicht zijn belangrijk voor de beleving van watersporters

Meren kwetsbaar voor vermesting

Meren zijn het meest kwetsbare oppervlaktewater voor vermesting. Dit komt doordat het stilstaande wateren zijn, waardoor ze gevoelig zijn voor algenbloei. Afgestorven plantenmateriaal blijft achter in het meer, waaruit weer voedingsstoffen vrijkomen. Hierdoor duurt het heel lang voordat maatregelen om de nutriëntenconcentraties te verlagen effect hebben. Bij hoge gehalten van algen en specifiek bij blauwalgen (algenbloei) is het water ongeschikt als zwemwater. Dit kan leiden tot zwemverboden. Als het doorzicht heel beperkt is, en er geen licht op de bodem komt, kunnen waterplanten niet kiemen. Witvis (onder andere brasem en karper) kan dan dominant aanwezig zijn. Tevens zorgt brasem ervoor dat waterplanten niet kunnen groeien, doordat zij in de bodem voedsel zoeken en het bodemmateriaal opwervelen. Voor jonge roofvis, zoals snoek, zijn waterplanten belangrijk als schuilmogelijkheden. Bij veel witvis, weinig roofvis en weinig waterplanten blijft het water troebel, en zelfs als de nutriëntenconcentraties lager worden, duurt herstel lang.

Beleidsdoelstellingen

De doelstellingen voor waterkwaliteit in meren en plassen zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgelegd. De meeste meren zijn aangemerkt als sterk veranderde wateren. In de KRW zijn normen vastgesteld per watertype die gelden voor de natuurlijke wateren, de Goede Ecologische Toestand (GET). Voor sterk veranderde wateren, wat de meeste meren zijn, kan per waterlichaam een andere norm worden vastgesteld, het Goede Ecologische Potentieel (GEP). In deze overzichten is de waterkwaliteit gerelateerd aan de GET, maar omdat die kan verschillen van de vastgestelde, waterlichaam specifieke, GEP norm, wordt dit aangeduid als de streefwaarde (GET).
De doelstellingen voor de GET voor ondiepe meren zijn 0,09 mg P/l, 1,3 mg N/l, 23 - 25 µg Chlf/l en een doorzicht van 0.9 meter.
Voor diepe meren zijn dit 0,03 - 0,07 mg P/l, 0,9 - 1,3 mg N/l, 12 µg Chlf/l en een doorzicht van 1,7 meter.

Ruimtelijke verdeling meren en plassen

In de kaarten is het nationale beeld van de meren en plassen te zien voor de 4 parameters weergegeven ten opzichte van de streefwaarde (GET) voor natuurlijke meren. De meren met een natuurdoelstelling, zoals het Naardermeer, de Wieden en Weerribben en de oostelijke Vechtplassen hebben een goede waterkwaliteit. Vrijwel alle meren die onderdeel vormen van het boezemstelsel, hebben een slechte of matige kwaliteit. Gemiddeld voldoet 20 tot 30% van de meren aan de streefwaarde (GET).

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vermesting in meren en plassen
Omschrijving
De vermesting in meren wordt weergegeven met 4 parameters: de nutriëntenconcentraties stikstof en fosfor, de concentraties algen gemeten als chlorofyl-a en het doorzicht. Deze worden weergegeven als een trend in de concentratie, een trend in de overschrijding van de norm en een kaartbeeld. Doordat voor verschillende meren verschillende normen gelden, is de concentratie niet direct te vertalen naar een afstand tot de norm. Voor diepe meren gelden veel lagere doelen dan voor ondiepe meren.
Verantwoordelijk instituut
PBL
Berekeningswijze
Dit overzicht is gebaseerd op ongeveer 75 meren die in de periode 1981 tot en met 2014 over de gehele periode bemonsterd zijn. De criteria zijn dat in elke periode van 5 jaar minimaal 2 zomergemiddelde waarden aanwezig zijn. Hierdoor zijn de data afkomstig uit een vrij constante set van meren.De grafieken in de figuren geven de mediaan en het 10-, 25-, 75-en 90-percentiel van de meetpunten. Het 25-percentiel geeft de waarde aan waarbij een kwart van de meetpunten een lagere concentratie heeft. Het 75-percentiel geeft de waarde aan waarbij een kwart van de meetpunten een hogere waarde heeft. De mediaan geeft de waarde aan waarbij de helft van de meetpunten onder en de andere helft boven die waarde ligt. Het gemiddelde kan boven de mediaan liggen als er hoge waarden aanwezig zijn in de dataset (zie download figuurdata).
Basistabel
De vijfde eutrofiëringsenquête is uitgevoerd door R. Pot in opdracht van Rijkswaterstaat, Waterdienst. Dit is grotendeels gebaseerd op de gegevens uit de Limnodata Neerlandica en de CIW. Voor 2009 en 2010 is een update uitgevoerd op basis van deze 2 databases door R. Pot. De update van 2011-2014 is uitgevoerd door Deltares.
Geografische verdeling
Nederland.
Verschijningsfrequentie
-
Achtergrondliteratuur
Pot, R. (2010) Toestand en trends in de waterkwaliteit in de Nederlandse meren en plassen. Onderzoeksrapport voor Rijkswaterstaat Waterdienst. Roelf Pot, Overhesselen.Van Puijenbroek, P.J.T.M., P. Cleij, H. Visser (2010). Nutriënten in het Nederlandse oppervlaktewater: toestand en trends. PBL rapport 500208001.
Opmerking
De gebruikte normen zijn die van de Goede Ecologische Toestand. Deze gelden voor natuurlijke wateren en kunnen per watertype verschillen. Bij de download figuurdata zijn deze normen opgenomen. Voor sterk veranderde wateren gelden echter de normen van het Goede Ecologisch Potentieel (GEP), die per meer kunnen verschillen en minder streng kunnen uitvallen dan de normen van de GET.De stikstof en fosfor concentraties van de meren in Friesland zijn met een andere methode geanalyseerd dan bij de andere waterschappen. Daarmee geven zij waarschijnlijk een onderschatting van de concentraties aan.
Betrouwbaarheidscodering
B: Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CLO (2016). Vermesting in meren en plassen, 1980 - 2014 (indicator 0503, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.