Geurhinder per bron, 1990-2008

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Het aantal Nederlanders dat in de woonomgeving hinder ondervindt van geur is in het begin van de jaren negentig sterk afgenomen. Dit aantal lijkt zich vanaf eind jaren negentig te stabiliseren.

Geurhinder door verkeer en industrie

Uit een jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving blijkt dat 10 procent van de Nederlandse bevolking in 2008 hinder ondervond van stank van wegverkeer en/of industrie. Begin jaren negentig was dat nog 23 procent. Personen die van beide bronnen last hebben zijn hierbij maar één keer meegeteld. Industrie wordt in 2008 door 6 procent van de respondenten genoemd als bron van geurhinder; het verkeer wordt ongeveer even vaak (5 procent) als bron genoemd.

Geurhinder door overige bronnen

Na een aanvankelijke daling naar 8 procent in 2002 is de overlast van geur van open haarden of allesbranders de laatste jaren weer terug op het niveau van 1995 (11 à 12 procent). Geurhinder veroorzaakt door de landbouw is tussen 1994 en 2008 gehalveerd. In het onderzoek van het CBS wordt niet naar de geurhinder door riolering gevraagd.

TNO-onderzoek

Naast het CBS heeft ook het TNO een onderzoek waarin de bevolking naar de mate van geurhinder wordt geënquêteerd.
De geurhinder-cijfers van het CBS zijn niet zonder meer te vergelijken met die van het TNO. Het gaat om verschillende onderzoeken die elk een eigen definitie van hinder en brongroepen hanteren. Geurhinder volgens de definitie van het CBS omvat het 'in de woonomgeving last hebben of soms last hebben van stank', zoals gevraagd in de enquêtes van het Permanent Onderzoek Leefsituatie (t.e.m. 2004), respectievelijk het onderzoek Participatie en Milieu (vanaf 2005). De gegevens uit het TNO-onderzoek betreffen ernstige geurhinder.

Beleidsdoel

Het beleidsdoel uit het Tweede Nationale Milieubeleidsplan (NMP2) was, dat in het jaar 2000 maximaal 12 procent van de Nederlandse bevolking geurhinder zou ondervinden door wegverkeer en industrie, waarbij landbouw onder industrie wordt gerekend (VROM, 1993). Het percentage van 12 procent heeft betrekking op de geurhinder zoals vastgesteld door het CBS.
Naast de doelstelling voor geurhinder in het jaar 2000, mag in het jaar 2010 geen ernstige geurhinder meer onder de Nederlandse bevolking voorkomen. Deze doelstelling heeft betrekking op de ernstige geurhinder, vastgesteld volgens de TNO-methode.
In het NMP4 (VROM, 2001) zijn geen nieuwe doelen geformuleerd. De doelstelling voor 2010 voor ernstige hinder is gehandhaafd.

Bronnen

Relevante informatie

  • VROM (1995). Brief aan de Tweede Kamer: Herziene nota stankbeleid, voorbereiding algemeen overleg stank, 31 januari 1995. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • De databank StatLine van het CBS bevat gegevens over geurhinder, uitgesplitst naar een aantal bevolkingskenmerken zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, sociaal-economische groep, samenstelling van het huishouden en stedelijkheid van de woongemeente.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Geurhinder per bron
Omschrijving
Ontwikkeling van het percentage van de bevolking (personen van 18 jaar en ouder) dat in de woonomgeving last ondervindt van geur van verkeer, industrie, landbouw en open haarden en/of allesbranders.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Berekeningswijze
De gegevens over geurhinder komen voor de periode 1990 tot en met 2004 uit het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS). In dit onderzoek werden personen van 18 jaar en ouder geënquêteerd naar een aantal aspecten die betrekking hebben op geurhinder. Een korte beschrijving van de onderzoeksmethode geeft het artikel Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS), deelmodule Recht en Milieu (REM) inclusief mini Tijdsbestedingsonderzoek (mini-TBO) (CBS, 2005a). Een uitgebreide methodebeschrijving is te vinden in de publicatie Permanent Onderzoek Leefsituatie (CBS, 2005b).
Vanaf 2005 zijn de vragen opgenomen in het CBS-onderzoek Participatie & Milieu (P&M). Respondenten worden vanaf deze datum niet langer gedurende het gehele jaar face-to-face bevraagd, maar telefonisch en alleen in de maanden september t/m november. Door deze wijzigingen zijn in de tijdreeksen methodebreuken opgetreden. De cijfers vanaf 2005 zijn, zowel op populatieniveau als voor mannen en vrouwen afzonderlijk, voor deze methodebreuken gerepareerd. Voor nader informatie hierover zie het artikel Methodebreuken in de tijdreeksen over maatschappelijke participatie en milieugedrag (Brakel, J. van den, J. Roels en H. Swinkels, 2008).
Geografische verdeling
Nederland.
Andere variabelen
Gegevens over geurhinder naar bron en geslacht. Voor de statistiekjaren tot 2005 bestaat er een uitsplitsing naar een aantal andere bevolkingskenmerken, zoals leeftijd, opleidingsniveau, sociaal-economische groep, samenstelling van het huishouden en stedelijkheid van de woongemeente.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks.
Betrouwbaarheidscodering
B (schatting gebaseerd op een groot aantal zeer accurate metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
14
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2009). Geurhinder per bron, 1990-2008 (indicator 0290, versie 07, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.