Huishoudelijk energieverbruik per inwoner, 1950-2011

U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.

Het huishoudelijk energieverbruik per inwoner is de laatste jaren stabiel. Het verbruik betreft vooral aardgas en elektriciteit. Het verbruik van aardgas per inwoner is sinds 1980 door energiebesparende maatregelen met ruim een kwart gedaald.

Wat laat deze indicator zien en wat niet?

Deze indicator beschrijft de ontwikkeling van het huishoudelijk energieverbruik per inwoner, exclusief het verbruik voor vervoer. De vermelde verbruiken betreffen verbruiken van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat het verbruik van elektriciteit NIET het daadwerkelijke elektriciteitsverbruik weergeeft, maar het verbruik van de fossiele brandstoffen nodig voor de opwekking van de door de huishoudens verbruikte elektriciteit. Hernieuwbare energiedragers die gebruikt zijn bij de elektriciteitsopwekking (zoals biomassa) zijn NIET in de gegevens over het elektriciteitsverbruik meegenomen.

Verbruik elektriciteit

Het huishoudelijk elektriciteitsverbruik per inwoner, omgerekend naar de hoeveelheid fossiele brandstoffen nodig voor de elektriciteitsopwekking, is in 2011 (nader voorlopig cijfer) vier keer zo hoog als in 1950. Vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw nam het verbruik flink toe. Het elektriciteitsverbruik in de jaren tachtig is stabiel, in de jaren negentig groeide het verbruik en sinds 2005 is het stabiel. In Nederland wordt vooral elektriciteit geproduceerd met behulp van de primaire brandstoffen aardgas en steenkool en in mindere mate kernenergie.

Opwekkingsrendement elektriciteitscentrales

De groei in het verbruik van fossiele brandstoffen voor de opwekking van elektriciteit is gedeeltelijk gecompenseerd door een verbetering van het opwekkingsrendement van de elektriciteitscentrales. Dit rendement groeide van 25 procent in 1950 naar 42,5 procent in 2011.

Verbruik aardgas

Het aardgasverbruik per inwoner (gecorrigeerd voor de gemiddelde jaartemperatuur) is tussen 1965 en 1975 zeer sterk gestegen. Vanaf begin jaren tachtig treedt een daling op door energiebesparende maatregelen, zoals isolatie en de installatie van HR-ketels. In 2011 (nader voorlopig cijfer) is het aardgasverbruik per inwoner ruim een kwart lager dan in 1980.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Huishoudelijk energieverbruik per inwoner
Omschrijving
Ontwikkeling van het huishoudelijk energieverbruik per inwoner.
Het energieverbruik van huishoudens is exclusief het verbruik voor vervoer. Het energieverbruik door huishoudens voor vervoer wordt in het Compendium voor de Leefomgeving toegerekend aan het verkeer en vervoer.
De vermelde verbruiken betreffen verbruiken van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat het verbruik van elektriciteit NIET het daadwerkelijke elektriciteitsverbruik weergeeft, maar het verbruik van de fossiele brandstoffen nodig voor de opwekking van de door de huishoudens verbruikte elektriciteit. Hernieuwbare energiedragers die gebruikt zijn bij de elektriciteitsopwekking (zoals biomassa) zijn NIET in de gegevens over het elektriciteitsverbruik meegenomen.
De gegevens 2011 zijn nader voorlopig. Nader voorlopige cijfers hebben een meer definitieve status dan voorlopige cijfers.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Het totale energieverbruik van huishoudens is berekend op basis van enkele maand- en kwartaalenquêtes van het CBS en registraties van diverse instellingen als TenneT, Gasunie en Energie-Nederland. De gegevens worden gepubliceerd in de StatLine-tabel Energiebalans; aanbod, omzetting en verbruik (CBS, 2012b). Het artikel Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012a) geeft een korte beschrijving van de onderzoeksmethode.
Voor de berekening van het energieverbruik door huishoudens per inwoner is gebruik gemaakt van gegevens in de StatLine-tabel Energiebalans; aanbod, omzetting en verbruik (CBS, 2012b) en gegevens over de omvang van de bevolking op 1 januari in de StatLine-tabel Bevolking; geslacht, leeftijd en burgerlijke staat; 1 januari (CBS, 2012c).
Het aardgasverbruik door huishoudens is verdeeld in het verbruik voor ruimteverwarming (voor de jaren vanaf 1990 geschat op 80 procent van het aardgasverbruik) en het verbruik voor overige doelen zoals koken en warm water (voor de jaren vanaf 1990 geschat op 20 procent van het aardgasverbruik). Om de invloed van strenge en zachte winters te elimineren zodat de gegevens voor de verschillende jaren beter met elkaar te vergelijken zijn, is het aardgasverbruik voor ruimteverwarming gecorrigeerd voor de gemiddelde jaartemperatuur (graaddagen).
Het elektriciteitsverbruik uit de Energiebalans op basis van fossiele brandstoffen is teruggerekend naar de inzet van primaire energiedragers (zoals aardgas en steenkool) met het referentierendement voor de productie van elektriciteit. De gebruikte percentages voor de tijdreeks zijn afkomstig uit de notitie Berekening referentierendement voor de opwekking van elektriciteit (Platform Monitoring Energiebesparing, 2012), tabel 3.1.
Geografische verdeling
Nederland.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks.
Achtergrondliteratuur
Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012a) (korte methodebeschrijving van het onderzoek naar het energieverbruik van onder meer huishoudens).
Bevolkingsstatistiek (CBS, 2006) (korte methodebeschrijving van het onderzoek naar de omvang van de Nederlandse bevolking).
De notitie Berekening referentierendement voor de opwekking van elektriciteit (Platform Monitoring Energiebesparing, 2012) geeft in tabel 3.1. een overzicht van de rendementen voor elektriciteitsproductie.
Opmerking
Voor de jaren vanaf 1995 is het elektriciteitsverbruik per inwoner herberekend met een nieuwe reeks rendementspercentages. Het elektriciteitsverbruik is exclusief hernieuwbaar. Hierdoor wijken de cijfers over het elektriciteitsverbruik in deze versie van de indicator iets af van de cijfers die vermeld stonden in de vorige versie.
Betrouwbaarheidscodering
C (schatting, gebaseerd op een groot aantal accurate metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd).

Referentie van deze webpagina

CLO (2012). Huishoudelijk energieverbruik per inwoner, 1950-2011 (indicator 0036, versie 14, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.