Verwerking van afval van huishoudens, 1985-2018
Na 2000 is het storten van afval van huishoudens sterk afgenomen en is meer afval nuttig toegepast. In 2014 werd ruim 98 procent nuttig toegepast (inclusief verbranden met energie opwekking).
Storten
In de jaren negentig van de vorige eeuw neemt het storten als verwerkingsmethode van huishoudelijk afval sterk af. In 2003 wordt nog maar 6 procent van het huishoudelijk afval gestort (vergelijk 1990: 53 procent).
Medio 2005 wordt in Duitsland een stortverbod ingesteld waardoor er minder afval naar Duitsland is geëxporteerd. Omdat in Nederland de verbrandingscapaciteit nagenoeg volledig werd benut heeft dit Duits stortverbod geleid tot een groei van de hoeveelheid gestort afval in 2005 en 2006. Als gevolg van een uitbreiding van de verbrandingscapaciteit is de hoeveelheid gestort afval na 2007 weer afgenomen. In 2016 wordt nog maar 0,5 procent van het huishoudelijk afval gestort.
Verbranden
Door de ingebruikname van enkele nieuwe afvalverbrandingsinstallaties neemt de hoeveelheid verbrand huishoudelijk afval tussen 1995 en 1997 toe van 1,9 naar 3,3 miljard kg. In de periode erna is er nog een langzame groei tot 4 miljard kg in 2009.
Vanaf 2010 laat de verwerkingswijze 'verbranden' een scherpe daling zien. Oorzaak van deze daling is een wijziging in het Landelijk Afvalstoffenplan (LAP) in 2010, waarbij een aantal afvalverbrandingsinstallaties de zogenaamde R1-status krijgt. Deze installaties voldoen aan bepaalde criteria voor wat betreft de energie-efficiëntie bij het verbranden van afval. De hoeveelheid in deze installaties verwerkt afval wordt daarmee niet tot de verwerkingswijze 'verbranden' toegedeeld maar tot 'nuttige toepassing'. Inmiddels hebben alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland de R1-status.
Nuttige toepassing
De verwerkingswijze 'nuttige toepassing' omvat composteren, recycling en 'overige nuttige toepassing' (onder andere het verbranden van afval met energieopwekking). De hoeveelheid nuttig toegepast huishoudelijk afval neemt na 1990 geleidelijk toe. Begin jaren negentig is dit vooral het gevolg van het verplicht stellen van de gescheiden inzameling van gft-afval. In 2002 en 2003 groeit het aandeel nuttige toepassing door de ingebruikstelling van enkele scheidingsinstallaties. Mede hierdoor daalt het aandeel gestort afval in 2003 sterk.
De sterke toename van de hoeveelheid 'nuttige toepassing' vanaf 2010 tot ruim 98 procent in 2014 is een gevolg van de eerder genoemde wijziging in het Landelijk Afvalstoffenplan waardoor inmiddels alle afvalverbrandingsinstallaties een R1-status kregen.
Beleid
De uitgangspunten voor het beleid worden omschreven in de notitie Publiek kader huishoudelijk afval 2025 (VANG-HHA, 2014). Binnen het kader van de circulaire economie wil men de grondstoffen- en materiaalketens zoveel mogelijk sluiten. De ambitie is dat in 2020 maximaal 100 kg grof én fijn restafval per jaar per inwoner naar de eindverwerking (verbranden) gaat. In 2025 zou dit verder terug gebracht zijn tot maximaal 30 kg restafval per jaar.
Bronnen
- CBS (2019). Korte onderzoekomschrijving gemeentelijk afval; hoeveelheden. CBS, Voorburg / Heerlen.
- CBS (2019). StatLine. Gemeentelijke afvalstoffen; hoeveelheden. CBS, Den Haag / Heerlen.
- Rijkswaterstaat (2020). Nederlands afval in cijfers, 2006-2016. Rijkswaterstaat-Leefomgeving, Utrecht.
- IenW (2020). Landelijk Afvalbeheerplan 2017-2029. Den Haag, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
- VANG-HHA (2014). Publiek kader huishoudelijke afval 2025. Ministerie Infrastructuur en Milieu, Den Haag, Bestuurlijke commissie Milieu, Energie en Mobiliteit VNG, Apeldoorn, NVRD, Dalfsen.
Relevante informatie
- Meer informatie over de verwerking van afval van huishoudens is te vinden in de databank StatLine van het CBS.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Verwerking van afval van huishoudens
- Omschrijving
- Ontwikkeling van de totale hoeveelheid afval van huishoudens en van de verwerkingsmethoden 'nuttige toepassing', 'verbranden', 'storten' en 'lozen en overig'.
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
- Berekeningswijze
- Basis voor de bovenstaande gegevens zijn de jaarlijkse resultaten uit de CBS-statistiek Gemeentelijk afval (hoeveelheden). Definities van de genoemde afvalstromen en informatie over de wijze waarop de gegevens tot stand zijn gekomen zijn te vinden in het artikel Statistiek gemeentelijk afval; opzet van het onderzoek (CBS, 2004). Op basis van CBS-cijfers wordt door SenterNovem van de gemengd ingezamelde fracties die in scheidingsinstallaties worden gescheiden nog bepaald welk deel daarvan wordt verbrand, gecomposteerd, gestort, geloosd of nuttig toegepast.
- Basistabel
- StatLine: Gemeentelijke afvalstoffen, hoeveelheden (CBS, 2019)
- Geografische verdeling
- Nederland
- Andere variabelen
- Er zijn gegevens over de diverse afvalstromen, de wijze van inzameling en de inzamelende instantie. De gegevens zijn beschikbaar voor Nederland, per provincie, per gemeente, naar mate van stedelijkheid van de gemeenten en naar grootte van de gemeenten.
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks.
- Achtergrondliteratuur
- Statistiek gemeentelijk afval; opzet van het onderzoek (CBS, 2004).
- Opmerking
- De gegevens over huishoudelijk afval in het Compendium voor de Leefomgeving wijken af van die het CBS publiceert in de databank StatLine (CBS, 2012). Dit verschil komt door:
- In de StatLine tabel worden gegevens gepresenteerd naar de eerste be- of verwerkingsmethode. In bovenstaande grafiek staan de cijfers ingedeeld naar de definitieve wijze van verwerken. Een deel van het gemengd ingezamelde afval wordt namelijk achteraf gescheiden in scheidingsinstallaties. Na deze behandeling wordt een deel van het afval nuttig toegepast en de rest verbrand, gestort of geloosd. Geloosd huishoudelijk afval betreft afvalwater dat vrijkomt bij de verwerking in afvalscheidingsinstallaties en water dat daar verdampt is naar de lucht. Composteren is ingedeeld bij nuttige toepassing.
- Het afval dat door derden is ingezameld: dit afval (vooral wit- en bruingoed dat via de detailhandel is ingezameld en oud papier en karton) is wel in het Compendium voor de Leefomgeving inbegrepen maar niet in de cijfers in de StatLine-publicatie.
- Het verbouwingsafval (onder andere puin, hout, metalen en vlakglas).
Al het door gemeenten ingezamelde verbouwingsafval wordt meegeteld in de StatLine-publicatie. Voor het bepalen van de cijfers in het Milieu- en Natuurcompendium is maar een deel van dit verbouwingsafval toegedeeld aan het afval van huishoudens. Reden daarvoor is dat een deel van dit afval eigenlijk bedrijfsafval is, vooral afkomstig van aannemersbedrijven. In het verleden is tussen het RIVM en CBS afgesproken dat 50 procent van het verbouwingsafval aan het huishoudelijk afval wordt toegerekend. In het onderzoek over 2003 is navraag gedaan naar het acceptatiebeleid van verbouwingsafval van bedrijven door gemeenten. Daaruit bleek dat gemiddeld ongeveer 15 procent van het door de gemeenten ingezameld verbouwingsafval afkomstig is van bedrijven. Dit is beduidend minder dan de 50 procent die tot nu toe werd gehanteerd. Gezien dit verschil is in overleg tussen het Ministerie van VROM, Uitvoering Afvalbeheer en het CBS afgesproken om met terugwerkende kracht dit percentage te laten zakken van 50 naar 15 procent. Voor 2000 en eerder wordt het oude percentage van 50 procent gehanteerd. In 2001, 2002 en 2003 daalt dit percentage naar respectievelijk 40, 30 en 20 procent. Voor 2004 en later wordt 15 procent van het verbouwingsafval niet aan het huishoudelijk afval toegerekend.De gegevens vanaf 2006 zijn herberekend en vertonen als gevolg hiervan soms kleine verschillen met de waarden die in de vorige versie van deze indicator zijn gepubliceerd. - Betrouwbaarheidscodering
- Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2020). Verwerking van afval van huishoudens, 1985-2018 (indicator 0392, versie 12, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.