Kwaliteit grondwaterafhankelijke ecosystemen, 2016

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Terreinen met matige of slechte grondwaterstanden komen verspreid voor in het hele land en in alle ecosysteemtypen. Vooral moerassen, natte heiden en natte graslanden zijn verdroogd.

Verdroging in met name heide en moeras

Op veel plaatsen is de grondwaterstand verlaagd voor landbouw en bewoning of door waterwinning. Daardoor kan ook in natuurgebieden de grondwaterstand zijn gedaald. Een te lage grondwaterstand is één van de aspecten van verdroging. Er zijn plantensoorten die afhankelijk zijn van een hoge grondwaterstand, met name in het voorjaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor de soorten in natte heide, natte graslanden en vochtige bossen.

De landelijke trends in de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) zijn stabiel in halfnatuurlijk grasland en open duin. In heide en moeras zijn de trends licht dalend, evenals in bos. Vooral in moerassen daalt de grondwaterstand waardoor de beschikbaarheid van vocht in de bodem voor planten afneemt en er verdroging optreedt. Een mogelijke verklaring voor de afname in vochtbeschikbaarheid, samen met een afname in voedselbeschikbaarheid in moeras, is het proces van natuurlijke veroudering. Door de stapeling van organisch materiaal (veroudering) daalt de grondwaterstand en neemt de invloed van regenwater toe. Het moeras wordt daarom wat droger, voedselarmer en krijgt een lagere zuurgraad. Plekken met matige of slechte grondwaterstanden komen verspreid voor in het hele land in alle ecosysteemtypen. In veel moerassen en natte heide/hoogveen is de GVG te laag.

Resultaten van beleid tegen verdroging

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn ((Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door realisatie van het Natuurnetwerk en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren.

Om verdere verdroging te voorkomen en de hydrologie te herstellen, heeft het Nederlandse beleid sinds 1990 verschillende regelingen getroffen. Uit eerdere inventarisaties van verdroging door het Interprovinciaal Overleg en Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (IPO/RIZA, 2005) en uit de voortgangsrapportages van het Investeringsbudget landelijk Gebied (ILG) bleek echter dat de voortgang van verdrogingsbestrijding traag verliep en uitvoering achterblijft bij de taakstelling. Dit kwam onder andere doordat er eerst gronden aangekocht moesten worden voordat het waterpeil kon worden verhoogd. Daarnaast bleek het draagvlak voor uitvoering van de maatregelen een probleem, omdat de consequenties van de watermaatregelen voor het landgebruik groot zijn (bijvoorbeeld natschade door peilverhoging).

Provincies en het Rijk bekijken momenteel in het kader van Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) hoe herstelmaatregelen in bestaande natuurgebieden de milieukwaliteit kunnen verbeteren. Veel van deze maatregelen zijn ook gericht op bestrijding van verdroging. De beschikbaarheid van voedingsstoffen en de zuurgraad is immers niet alleen afhankelijk van de huidige depositie van vermestende stoffen, maar wordt ook beïnvloed door verdroging en de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater.

Voorkomen planten indicatief voor heersende milieucondities

Door rechtstreekse metingen aan bodem en water kan worden vastgesteld in welke mate veranderingen in de milieucondities optreden en of huidige condities geschikt zijn voor een duurzaam voorkomen van de ecosystemen. Meetgegevens zijn echter beperkt beschikbaar. Indirect kunnen de milieucondities ook geschat worden aan de hand van (veranderingen in) de aanwezigheid van plantensoorten. Planten stellen namelijk specifieke milieueisen aan hun voorkomen. De aangetroffen vegetatiesamenstelling in een gebied is daarmee indicatief voor de heersende milieucondities op standplaatsniveau.

Provincies en terreinbeheerders hebben in de 'Werkwijze monitoring en beoordeling' (WMBN) vastgelegd hoe de milieucondities kunnen worden bepaald. Vooruitlopend op een eerste meting door de provincies, brengen deze en de twee onderstaande indicatoren de huidige milieucondities in beeld.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CLO (2017). Kwaliteit grondwaterafhankelijke ecosystemen, 2016 (indicator 1594, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.