Trend vogels, reptielen en dagvlinders duinen, 1990-2014

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Veel kenmerkende broedvogels en dagvlinders van de duinen gaan achteruit, terwijl de hagedissen juist vooruit gaan.

Trend natuurgebieden duinen

De indicator Trend fauna in duinen geeft de gemiddelde trend weer van 22 inheemse soorten die binnen de Nederlandse natuurgebieden uitsluitend in duinen voorkomen. Het gaat hierbij om drie soortgroepen; broedvogels, reptielen en dagvlinders. Sinds 1990 laat deze indicator een matige afname zien (met een totaal van 58%), waarbij de trend de laatste tien jaar stabiliseert (maar waarbij de tendens nog steeds negatief lijkt). Als er naar individuele soorten wordt gekeken, blijkt dat er over de gehele tijdsspanne 13 soorten achteruitgaan en 6 vooruit.

Ontwikkelingen per soortgroep

Veel vogelsoorten, waaronder vooral soorten van open duinen, zijn sinds 1990 achteruitgegaan. De zandhagedis is de enige reptielensoort die in grote delen van de duinen voorkomt en waarvan de aantallen sinds 1994 toenemen. Veel dagvlinders komen in 1992 minder voor dan halverwege de vorige eeuw en een aantal soorten gaat ook na 1992 nog verder achteruit. De meeste dagvlinders komen vooral in de droge duinen voor; vlinders van vochtige duinvalleien zijn al lang geleden vrijwel verdwenen (Swaay et al., 2015).

Oorzaken

De vogelstand in de duinen verandert onder meer door de toenemende vergrassing en verstruiking van de duinen. Lokaal speelt ook een verhoogde predatiedruk een rol door het verschijnen van havik en vos. In de droge duinen verdwijnen de voor vlinders belangrijke duingraslanden door de toename van hoge grassen en struiken, de reden voor de geconstateerde afname van deze soortgroep. Dit proces wordt veroorzaakt door het vastleggen van de duinen in het verleden waardoor de dynamiek is verminderd, de afname in de aantallen konijnen en wordt versneld door een te hoge stikstofdepositie, zie daarvoor ook de indicator Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009. De zandhagedis tolereert enige mate van verstruiking goed en verdwijnt pas bij verder gaande vergrassing en verstruiking. Een verklaring voor de toename moet gezocht worden in de warme zomers van de laatste jaren die gunstig zijn voor deze soort. Ook Oorzaken en effecten van verdroging speelt een versterkende negatieve factor, waardoor het oppervlakte vochtige duinvallei is afgenomen en daardoor kenmerkende soorten van dit habitat. Met herstelmaatregelen zoals het weer laten stuiven van de zeereep en het inzetten van grote grazers proberen beheerders de dynamiek weer enigszins te herstellen en het dichtgroeien tegen te gaan. Met vernattingsmaatregelen en veranderende werkwijze van drinkwaterwinning in de duinen zijn ook weer een aantal duinvalleien vernat.

Bronnen

  • Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. 2015. Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Sierdsema, H. en D. Bonte (2002). Duinstruwelen en samenstelling broedvogelbevolking: meer vogels, minder kwaliteit. De Levende Natuur, 103 (3):89-93.
  • Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok, A.J. van Strien (2015). 25 Jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002, De Vlinderstichting, Wageningen.
  • Zuiderwijk, A. (red.) (2003). Het meetnet reptielen in 2002. Nieuwsbrief Meetnet Reptielen nr.26. RAVON Werkgroep monitoring. Amsterdam.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Broedvogels, dagvlinders en zandhagedis in de duinen
Omschrijving
Ontwikkeling populaties van broedvogels, dagvlinders en zandhagedis in de duinen.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortselectie en dataIn de deze indicator zijn 22 inheemse soorten voorkomend in de duinen opgenomen van broedvogels (14 soorten), reptielen (2 soorten) en dagvlinders (6 soorten) gebaseerd op ontwikkelingen in populatie-aantallen die zijn ontleend aan de landelijke meetnetten in het Netwerk Ecologische Monitoring voor broedvogels (Sovon), reptielen (RAVON) en vlinders (Vlinderstichting). De selectie van zeven karakteristieke broedvogelsoorten voor deze indicator heeft plaatsgevonden op basis van een SoortSpecialisatie Index (SSI; Julliard et al. 2004, Sovon). Op basis van BroedvogelMonitoringProject-data uit de periode 1984-1990 zijn per soort gemiddelde dichtheden per habitats berekend, waarna per soort de SSI is bepaald. Een soort met een SSI > 1,25 wordt beschouwd als een specialist. Vervolgens is elke soort op basis van de hoogste dichtheid aan één van de vijf onderscheiden landschappen toegekend (bos, hei, duin, moeras, agrarisch). Boomleeuwerik, boompieper, grauwe klauwier, nachtzwaluw, paapje, roodborsttapuit en wulp zijn op basis van expert judgement aan de set specialisten toegevoegd, omdat deze een goede indicatie geven over de kwaliteit van het betreffende landschap. De selectie van karakteristieke soorten vlinders en zoogdieren is gebaseerd op expert judgement verzorgd door de Vlinderstichting en de Zoogdierenvereniging.Indexberekening per soortPer soort zijn jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM). IndicatorDe trendlijn en het betrouwbaarheidsinterval zijn berekend met een twee-staps Monte Carlo-methode (Soldaat et al. subm.). Eerst zijn 1000 datasets gesimuleerd op basis van de indexen en standaardfouten van de individuele soorten. Ontbrekende indexen zijn in iedere gesimuleerde dataset bijgeschat met behulp van een ketting-indexmethode. Na standaardiseren op het basisjaar zijn de indexen meetkundig gemiddeld tot Soortgroep Trend Indexen (STI) met standaardfouten. Op basis van deze dataset zijn 1000 STI's gesimuleerd en door elke STI is een gesmoothde trend berekend. Het gemiddelde van de 1000 trends is de lijn in de grafiek. Met de standaardfout van de 1000 trends is het betrouwbaarheidsinterval berekend. Door deze aanpak zijn de betrouwbaarheidsintervallen van de indicator gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten. Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode komt grotendeels overeen met die van de internationale Living Planet Index (LPI) van WWF (WWF, 2014). Ook bij de LPI worden indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig gemiddeld. En net als bij de LPI wordt de invloed van sterk fluctuerende soorten gereduceerd door indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet mee te nemen (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. Daarmee wordt de WWF-LPI al op het niveau van de afzonderlijke soorten "gesmoothd" (gladgestreken). Bij de NL-LPI gebeurt dat pas nadat de indexen van de soorten gemiddeld zijn. (2) Bij de NL-LPI wordt het laatste jaar van sterk toenemende soorten en het eerste jaar van sterk afnemende soorten op 100 gezet. De jaren waarvoor de index vervolgens onder de 1 komt, worden vastgezet op 1. Dit beperkt de invloed van de beginjaren van een sterk toenemende en de eindjaren van een sterk afnemende soort. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort meegenomen zoals hierboven beschreven; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
Basistabel
De basistabel met indexen van de betrokken soorten met hun trend is via een link te vinden in de hoofdtekst.
Geografische verdeling
Duinen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Boele A., van Bruggen J., Hustings F., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. 2015. Broedvogels in Nederland in 2013. Sovon-rapport 2015/04. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Julliard R., J. Clavel, V. Devictor, F. Jiguet & D. Couvet (2006). Spatial segregation of specialists and generalists in bird communities. Ecology Letters 9: 1237-1244.Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok, A.J. van Strien (2015). 25 Jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002. De Vlinderstichting, Wageningen. Zuiderwijk, A. (red.) (2003). Het meetnet reptielen in 2002. Nieuwsbrief Meetnet Reptielen nr.26. RAVON Werkgroep monitoring. Amsterdam.
Opmerking
De soortenlijst duin is herzien en afgestemd op de Living Planet Index met name in relatie tot de overkoepelende indicator alle natuurgebieden en LPI landfauna.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
21
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
20
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15

Referentie van deze webpagina

CLO (2016). Trend vogels, reptielen en dagvlinders duinen, 1990-2014 (indicator 1123, versie 14, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.