Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw, 2000-2012

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Op 83 procent van het areaal glasgroenten werden plaaginsecten en -mijten in 2012 biologisch bestreden. Bij de teelt van bloemen en sierplanten onder glas was dit, net als in 2008, op 46 procent van het areaal het geval.

Groenten onder glas

In 2012 werden plagen in de groententeelt onder glas op meer dan 3 200 hectare (of wel 83 procent van het areaal) biologisch bestreden. De toepassing van biologische bestrijders in de teelt van komkommers daalde van 100 procent in 2000 naar 80 procent van het areaal in 2012. In de paprika- en tomatenteelt vond tot 2008 op ruim 95 procent van het areaal biologische bestrijding plaats, maar in 2012 daalde het areaal met toepassing naar respectievelijk 83 en 87 procent.

Bloemen en sierplanten onder glas

De wijze waarop de biologische bestrijding zich ontwikkelt in de teelt van bloemen en sierplanten onder glas verschilt van gewas tot gewas. In 2012 werden in deze teeltsector biologische bestrijders ingezet op bijna 1 560 hectare. Dat is op 46 procent van het areaal, wat vergelijkbaar is met 2008.
In gerbera's is het areaal met biologische bestrijding in 2012 met circa 90 procent weer op het niveau van 2000. In chrysanten werd in zowel 2012 als 2008 op 60 procent van het areaal biologische bestrijding toegepast. In de teelt van rozen onder glas daalde de toepassing in 2012 naar 70 procent. In 2008 werd biologische bestrijding nog op bijna 80 procent van het rozenareaal toegepast.

Twee voorbeelden van biologische bestrijders

Er is een grote verscheidenheid aan biologische bestrijders op de markt. In de grafieken bij deze indicator worden twee biologische bestrijders als voorbeeld uitgewerkt, de roofmijt Phytoseiulus persimilis en de sluipwesp Encarsia formosa. Beide bestrijders worden in de glastuinbouw in diverse gewassen toegepast. Ook zijn deze soorten stabiele factoren in de verscheidenheid aan bestrijders waaraan regelmatig nieuwe soorten worden toegevoegd en oude soorten verdwijnen.

Phytoseiulus persimilis tegen spint

De roofmijt Phytoseiulus persimilis is de belangrijkste biologische bestrijder van spint in zowel de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas. in 2012 werd de soort op 35 procent van het areaal groenten onder glas toegepast tegen spint (in zowel 2004 als 2008
was dit nog op ruim 40 procent van het areaal), in de bloementeelt onder glas ging het om 23
procent van het areaal (in 2004 was dit ongeveer 15 procent, en in 2008 29 procent).
In komkommers, paprika en chrysanten ligt het percentage areaal met toepassing van Phytoseiulus persimilis in 2012 op meer dan 60.
Een andere belangrijke spintbestrijder is de roofmijt Neioseiulus californicus.

Encarsia formosa tegen witte vlieg

In de groententeelt onder glas is de sluipwesp Encarsia formosa een belangrijke bestrijder van witte vlieg. In 2012 werd de soort ingezet op 39 procent van het areaal (in 2004 was dit op bijna 48 procent van het areaal). Bij tomaat was het percentage met 74 procent het hoogst.
In de bloemen- en sierteelt onder glas wordt Encarsia formosa veel minder ingezet. Bijvoorbeeld geheel niet bij chrysant. In 2012 werd de soort wel veel toegepast bij de bestrijding van witte vlieg in de teelt van gerbera en rozen.
Andere belangrijke bestrijders van witte vlieg zijn de roofwants Macrolophus pygmeus en de roofmijt Amblyseius swirskii.

Neioseiulus cucumeris tegen trips

De roofmijt Neioseiulus cucumeris was in de groententeelt onder glas in 2012 nog een belangrijke bestrijder van trips. In dat jaar werd deze roofmijt op 26 procent van het areaal gebruikt. In 2004 was dit nog 45 procent. In de teelt van bloemen en sierplanten onder glas gebeurde de bestrijding van trips in 2012 op ruim 20 procent van het areaal met deze soort.
Tegen trips worden steeds meer andere bestrijders ingezet, zoals de roofmijt Amblyseius swirskii en de roofmijt Iphiseius degenerans. Vanwege deze complexe situatie bij de tripsbestrijding is Neioseiulus cucumeris niet als voorbeeld in een grafiek uitgewerkt.

Relevantie

Biologische bestrijding is het bestrijden van vooral plagen met nuttige organismen, veelal natuurlijke vijanden. In de praktijk zet men hiervoor drie groepen nuttige organismen in: insecten (zoals roofkevers, galmuggen en sluipwespen), roofmijten en aaltjes. Doordat veel biologische bestrijders zich kunnen verspreiden vinden de meeste toepassingen plaats in afgesloten ruimten (kassen) in de glastuinbouw.
Bij de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas maken tuinders voor de bestrijding van de plagen spint, trips, witte vlieg en luizen steeds vaker gebruik van biologische bestrijders.
De toepassing van biologische bestrijding heeft diverse voordelen. Door de inzet van biologische bestrijders kan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen verminderen, en daarmee de milieubelasting van deze middelen. Zo is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen per hectare tegen plagen in de groententeelt onder glas sinds 2000 met ruim 30 procent afgenomen en in de teelt van bloemen onder glas met ruim 20 procent. In voedingsartikelen als komkommers, tomaten en paprika's heeft de toepassing van biologische bestrijding bovendien het voordeel dat deze bestrijdingsmethode geen chemische residuen op deze voedingsartikelen achterlaat.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw
Omschrijving
Ontwikkeling van de biologische bestrijding van plaaginsecten en -mijten in de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas. De indicator geeft per gewas het percentage oppervlakte waarop biologische bestrijders worden uitgezet om plagen te bestrijden.
In de indicator wordt niet ingegaan op de bestrijding van ziekten en plagen met behulp van micro-organismen als aaltjes, schimmels, bacteriën en virussen. Deze vormen van bestrijding vallen volgens de wet onder de gewasbeschermingsmiddelen, waarbij het micro-organisme als actieve stof moet worden gezien. Micro-organismen zijn hierdoor voor de wet vergelijkbaar met chemische bestrijdingsmiddelen en zijn verboden voor gewasbescherming tenzij toegelaten. Voor biologische bestrijders volstaat een ontheffing. In de indicator wordt niet ingegaan op de aantallen bestrijders die zijn ingezet. Deze aantallen staan wel in de onderliggende StatLine tabel. De aantallen fluctueren nog meer dan het percentage oppervlak.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
De basisgegevens worden verzameld als onderdeel van een schriftelijke enquête naar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Er wordt een steekproef getrokken onder de bedrijven in de Landbouwtelling van een voorafgaand jaar. De uitkomsten zijn op basis van een bruikbare respons van ongeveer drie duizend bedrijven. Meer informatie over de onderzoeksmethode geeft de publicatie Bestrijdingsmiddelengebruik in de landbouw (CBS, 2015a).
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Aantal bedrijven (per gewas) met toepassing biologische bestrijding, percentage bedrijven (per gewas) met toepassing biologische bestrijding, areaal (per gewas) in hectare met toepassing biologische bestrijding, aantal ingezette biologische bestrijders per bestrijder en gewas.
Verschijningsfrequentie
Eens per 4 à 5 jaar
Achtergrondliteratuur
Sterke toename biologische bestrijders in sierteelt (CBS, 2011)
Betrouwbaarheidscodering
Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CLO (2015). Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw, 2000-2012 (indicator 0567, versie 02, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.