Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw, 2000-2008

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Op 80 procent van het areaal rozen en gerbera's en op 90 procent van het areaal groenten onder glas werden in 2008 plaaginsecten en -mijten biologisch bestreden. Bij de teelt van bloemen en sierplanten onder glas maken tuinders voor het bestrijden van plagen steeds vaker gebruik van biologische bestrijders.

Groenten onder glas

In 2008 werden plagen in de groententeelt onder glas op meer dan 3 400 hectare (of wel ruim 90 procent van het areaal) biologisch bestreden. De inzet van biologische bestrijders in de teelt van komkommers daalde van 100 procent in 2000 naar 90 procent van het areaal in 2008. In de paprika- en tomatenteelt vond op ruim 95 procent van het areaal biologische bestrijding plaats.

Bloemen en sierplanten onder glas

De wijze waarop de biologische bestrijding zich ontwikkelt in de teelt van bloemen en sierplanten onder glas verschilt van gewas tot gewas. In 2008 werden biologische bestrijders ingezet op 1 730 hectare, of wel 46 procent van het areaal.
In gerbera's is het areaal met biologische bestrijding licht afgenomen van 88 procent in 2000 naar 79 procent in 2008. Bij bladpotplanten vond in deze periode een iets grotere afname plaats van 41 naar 24 procent. In de teelt van bloeiende potplanten en rozen is er juist sprake van een groei. In 2008 werd op 50 procent van het areaal bloeiende potplanten biologische bestrijding toegepast, terwijl dit in de teelt van rozen onder glas op 80 procent van het areaal het geval was. In 2000 werd biologische bestrijding nog maar op 50 procent van het rozenareaal toegepast.

Twee voorbeelden van biologische bestrijders

Er is een grote verscheidenheid aan biologische bestrijders op de markt. In de grafieken bij deze indicator worden twee biologische bestrijders als voorbeeld uitgewerkt, de roofmijt Phytoseiulus persimilis en de sluipwesp Encarsia formosa. Beide bestrijders worden in de glastuinbouw veel toegepast. Ook zijn deze soorten stabiele factoren in de verscheidenheid aan bestrijders waaraan regelmatig nieuwe soorten worden toegevoegd en oude soorten verdwijnen. De verscheidenheid aan soorten die voor de plaagbestrijding gebruikt worden, verandert de laatste jaren vrij sterk.

Phytoseiulus persimilis tegen spint

In de groententeelt onder glas werd de roofmijt Phytoseiulus persimilis zowel in 2004 als 2008 op ruim 40 procent van het areaal ingezet tegen spint. In de teelt van bloemen en sierplanten onder glas wordt Phytoseiulus persimilis in 2008 tegen spint toegepast op bijna 30 procent van het areaal. In 2004 was dit nog ongeveer 15 procent. Phytoseiulus is hiermee de belangrijkste biologische bestrijder van spint in zowel de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas.

Encarsia formosa tegen witte vlieg

In de groententeelt onder glas is de sluipwesp Encarsia formosa de belangrijkste bestrijder van witte vlieg. Zowel in 2004 als 2008 werd deze soort ingezet op bijna 45 procent van het areaal. In de bloemen- en sierteelt onder glas is de inzet van Encarsia formosa tegen witte vlieg zeer beperkt. Deze sluipwesp werd in 2008 slecht op 2 procent van het totale areaal toegepast. In 2004 was dit nog 6 procent.

Neioseiulus cucumeris tegen trips

De roofmijt Neioseiulus cucumeris is in de groententeelt onder glas nog de belangrijkste bestrijder van trips. In 2008 werd deze roofmijt op ruim 30 procent van het areaal gebruikt. In 2004 was dit nog 45 procent. In de teelt van bloemen en sierplanten onder glas gebeurde de bestrijding van trips in 2004 en 2008 op bijna 15 procent van het areaal met de roofmijt Neioseiulus cucumeris. Tegen trips worden steeds meer andere bestrijders ingezet. Vanwege deze complexe situatie is deze bestrijder niet als voorbeeld in een grafiek uitgewerkt.

Relevantie

Biologische bestrijding is het bestrijden van vooral plagen met nuttige organismen, veelal natuurlijke vijanden. In de praktijk zet men hiervoor drie groepen nuttige organismen in: insecten (zoals roofkevers, galmuggen en sluipwespen), roofmijten en aaltjes. Doordat veel biologische bestrijders zich kunnen verspreiden vinden de meeste toepassingen plaats in afgesloten ruimten (kassen) in de glastuinbouw.
Bij de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas maken tuinders voor de bestrijding van de plagen spint, trips, witte vlieg en luizen steeds vaker gebruik van biologische bestrijders. Veelal worden er roofmijten, sluipwespen of lieveheersbeestjes ingezet om deze plagen te bestrijden.
De toepassing van biologische bestrijding heeft diverse voordelen. Door de inzet van biologische bestrijders kan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen verminderen, en daarmee de milieubelasting van deze middelen. Zo is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen per hectare tegen plagen in de groententeelt onder glas sinds 2000 met ruim 30 procent afgenomen en in de teelt van bloemen onder glas met bijna 35 procent. In voedingsartikelen als komkommers, tomaten en paprika's heeft de toepassing van biologische bestrijding bovendien het voordeel dat deze bestrijdingsmethode geen chemische residuen op deze voedingsartikelen achterlaat.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw
Omschrijving
Ontwikkeling van de biologische bestrijding van plaaginsecten en -mijten in de teelt van groenten, bloemen en sierplanten onder glas. De indicator geeft per gewas het percentage oppervlakte waarop biologische bestrijders worden uitgezet om plagen te bestrijden.
In de indicator wordt niet ingegaan op de bestrijding van ziekten en plagen met behulp van micro-organismen als aaltjes, schimmels, bacteriën en virussen. Deze vormen van bestrijding vallen volgens de wet onder de gewasbeschermingsmiddelen, waarbij het micro-organisme als actieve stof moet worden gezien. Micro-organismen zijn hierdoor voor de wet vergelijkbaar met chemische bestrijdingsmiddelen en zijn verboden voor gewasbescherming tenzij toegelaten. Voor biologische bestrijders volstaat een ontheffing.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
De basisgegevens worden verzameld als onderdeel van een schriftelijke enquête naar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Er wordt een steekproef getrokken onder de bedrijven in de Landbouwtelling van een voorafgaand jaar. De uitkomsten zijn op basis van een bruikbare respons van ongeveer drie duizend bedrijven. Meer informatie over de onderzoeksmethode geeft de publicatie Bestrijdingsmiddelengebruik in de landbouw (CBS, 2010).
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Aantal bedrijven (per gewas) met toepassing biologische bestrijding, percentage bedrijven (per gewas) met toepassing biologische bestrijding, areaal (per gewas) in hectare met toepassing biologische bestrijding, percentage areaal per gewas met toepassing biologische bestrijding, aantal ingezette biologische bestrijders per bestrijder en gewas.
Verschijningsfrequentie
Eens per 4 à 5 jaar
Achtergrondliteratuur
Sterke toename biologische bestrijders in sierteelt (CBS, 2011b)
Betrouwbaarheidscodering
C (schatting, gebaseerd op een groot aantal accurate metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd)

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CLO (2011). Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw, 2000-2008 (indicator 0567, versie 01, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.