Geurhinder per bron, 1990-2003

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Het aantal Nederlanders dat hinder ondervindt van geur is in het begin van de jaren negentig sterk afgenomen. Dit aantal lijkt zich vanaf eind jaren negentig te stabiliseren.

Zowel het CBS als TNO onderzoeken de door de bevolking ervaren geurhinder. Door verschillen in de vraagstelling en definities van de bronnen van geurhinder, leveren de CBS-enquête en het vragenlijstonderzoek van TNO verschillende resultaten.

Geurhinder (CBS)

  1990199519992000200120022003
         
  %      
Verkeer en/of industrie23181515151314
w.v.Verkeer10877777
 Industrie171210101099
Landbouw.161111101012
Open haarden en/of allesbranders.11999811
         
Bron: CBS (2003).CBS/MC/mei04/0290
N.B. Geurhinder bij personen van 18 jaar en ouder. Geurhinder (definitie CBS) is gedefiniëerd als het last hebben of soms last hebben van stank, zoals gevraagd wordt in het Permanent Onderzoek Leefsituatie (CBS, 1995). Geurbronnen waarnaar gevraagd wordt zijn wegverkeer, industrie of bedrijven, landbouw en open haarden/allesbranders.

Uit een jaarlijkse enquête van het CBS naar de waardering van de leefomgeving blijkt dat in 2003 14% van de bevolking in Nederland was gehinderd door stank van wegverkeer en/of industrie. Begin jaren negentig was dat nog 23%. Personen die van beide bronnen last hebben zijn hierbij maar één keer meegeteld. Industrie wordt in 2003 door 9% van de respondenten genoemd als bron van geurhinder; het verkeer wordt minder vaak (7%) als bron genoemd.Na een aanvankelijke daling naar 8% in 2002 is de overlast van geur van open haarden of allesbranders in 2003 weer terug op het niveau van 1995 (11%). Ook de geurhinder veroorzaakt door de landbouw is in 2003 enigszins gestegen. In het onderzoek van het CBS wordt niet naar de geurhinder door riolering gevraagd.

Ernstige geurhinder (TNO)

Volgens het TNO vragenlijstonderzoek was in 1993 12% van de Nederlandse bevolking ernstig gehinderd door stank; in 1998 was dit 14% (De Jong en Steenbekkers, 1999).Uit het TNO onderzoek blijkt verder dat in 1998 riolering de grootste bron van geurhinder is (19% hinder en 11% ernstige hinder), gevolgd door het wegverkeer (16% respectievelijk 8%), fabrieken en (middenstands) bedrijven (9% respectievelijk 4%), het vliegverkeer (8% respectievelijk 5%), en agrarische bedrijven en het uitrijden van mest (8% respectievelijk 5%).Ernstige geurhinder (definitie TNO) is gebaseerd op de vraag uit de Periodieke hinderenquête van TNO in welke mate mensen een bepaalde bron in de woonomgeving als hinderlijk ervaren op basis van een 10-puntsschaal van 1 (helemaal niet hinderlijk) tot 10 (heel erg hinderlijk). Mensen die 8, 9 of 10 antwoorden worden getypeerd als zijnde 'ernstig gehinderd'.Het vragenlijstonderzoek van TNO is voor het laatst in 1998 is gehouden.

Beleidsdoel

Het beleidsdoel uit het Tweede Nationale Milieubeleidsplan (NMP2) was, dat in het jaar 2000 maximaal 12% van de Nederlandse bevolking geurhinder zou ondervinden door wegverkeer en industrie, waarbij landbouw onder industrie wordt gerekend (VROM, 1993). Het percentage van 12% heeft betrekking op de geurhinder zoals vastgesteld door het CBS.Naast de doelstelling voor geurhinder in het jaar 2000, mag in het jaar 2010 geen ernstige geurhinder meer onder de Nederlandse bevolking voorkomen. Deze doelstelling heeft betrekking op de ernstige geurhinder, vastgesteld volgens de TNO-methode.In het NMP4 (VROM, 2001) zijn geen nieuwe doelen geformuleerd. De doelstelling voor 2010 voor ernstige hinder is gehandhaafd.

Technische toelichting

De cijfers van hinder en ernstige hinder zijn niet zonder meer te vergelijken. Dit heeft te maken met de verschillende vraagstelling en definitie van de bronnen. Hierdoor leveren de CBS-enquête en het vragenlijstonderzoek van TNO verschillende resultaten.

Bronnen

  • CBS (2003). StatLine: Milieugedrag en -besef en geur- en geluidshinder. CBS, Voorburg/Heerlen.
  • Jong de R.G., J.H.M. Steenbekkers en H. Vos (2000). Hinder en andere zelf-gerapporteerde effecten van milieuverontreiniging in Nederland, Inventarisatie Verstoringen 1998. TNO-PG, Delft.
  • VROM (1993). Nationaal Milieubeleidsplan 2. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • VROM (2001). Nationaal Milieubeleidsplan 4. Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid. Ministerie van VROM, Den Haag.

Relevante informatie

  • VROM (1995). Brief aan de Tweede Kamer: Herziene nota stankbeleid, voorbereiding algemeen overleg stank, 31 januari 1995. Ministerie van VROM, Den Haag.
  • Gegevens over geurhinder, uitgesplitst naar een aantal bevolkingskenmerken zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, sociaal-economische groep, samenstelling van het huishouden en stedelijkheid van de woongemeente, vindt u in de CBS-database StatLine.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
-
Omschrijving
-
Verantwoordelijk instituut
-
Berekeningswijze
-
Basistabel
-
Geografische verdeling
-
Verschijningsfrequentie
-
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
14
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03

Referentie van deze webpagina

CLO (2004). Geurhinder per bron, 1990-2003 (indicator 0290, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.