Bodemfauna Noordzee en bodemvisserij, 2016 - 2019

De bodemfauna van de Noordzee wordt sterk beïnvloed door de bodemvisserij. De intensiteit en footprints voor verschillende vistuigen in de bodemvisserij zijn in kaart gebracht. Gunstige maatregelen voor de bodemfauna zijn het instellen van gesloten gebieden en de overstap naar minder zware vistuigen.

Bodemvisserij

Een groot deel van de Nederlandse Noordzee wordt intensief met sleepnetten bevist (Figuur x1). Tong en schol zijn de belangrijkste doelsoorten. De platvissen liggen enigszins ingegraven op de bodem en worden met behulp van verschillende visserijtechnieken opgeschrikt uit de bodem en het net ingejaagd. Sinds 2009 is er een sterke afname van de traditionele boomkorvisserij, waar zware kettingen worden ingezet om de vis uit de bodem te dwingen. Visserijtechnieken als puls, flyshoot en SumWing zijn in opkomst geweest als alternatief voor de boomkortechniek. De werkelijke impact van de verschillende visserijtechnieken op bodemdieren is niet af te leiden (Eigaard et al., 2016).

Footprints van visserij

De footprint is de fysieke impact van de visserij op de bodem, en wordt uitgedrukt als km2 bodemoppervlak dat per uur wordt beroerd (Figuur x2). Er wordt onderscheid gemaakt tussen bodemberoering op meer dan 2 cm diepte (zwart) en van het bodemoppervlak (wit). Deze footprints hangen af van het type vistuig (breedte, gewicht, druk op bodem), de vaarsnelheid van het visserschip, en het type bodem (zand of slib). De boomkorvisserij -vissend met twee netten van 12 m breed- beroert circa 0.26 km2 per uur en dringt daarbij meer dan 2 cm de bodem in. De ottertrawl en flyshoottechniek beïnvloeden een groter oppervlak, maar verstoren naar verhouding minder ondergrond, in vergelijking met de traditionele boomkorvisserij. Bij puls wordt gebruik gemaakt van elektrische stimulatie waardoor er minder bodemberoering is, en er efficiënter gevist kan worden (Rijnsdorp et al., 2020).

Gevoeligheid van bodemdieren en hun kenmerken

De gevoeligheid van bodemdieren voor bodemvisserij hangt samen met de eigenschappen van soorten, zoals ingraafdiepte (diep/ondiep), type skelet (hard/zacht) en de levenscyclus (bijv. kort/langlevend). Diep ingegraven kreeftjes hebben minder last van passerende visnetten dan ondiep ingegraven schelpdieren of anemonen. Waarschijnlijk zijn de meest gevoelige soorten in historisch zwaar beviste gebieden al verdwenen en bestaan de huidige bodemgemeenschap uit soorten die bestand zijn tegen visserij. Directe sterfte van bodemdieren is onderzocht in experimenten waarbij gevist is met de traditionele 12-m boomkor en met ottertrawl (Bergman & van Santbrink, 2000). Uit deze experimenten bleek dat de visserijmortaliteit van bodemdieren kan variëren van 11-35%. Langlevende soorten hebben uiteindelijk het meest te lijden onder boomkorvisserij. Hoe ouder een dier wordt, hoe groter de kans dat het een bevissing meemaakt. Soorten die van nature lang leven hebben daardoor dus het meest last van visserij. Onderzoek naar langetermijneffecten wijst op een afname van dichtheden van langlevende tweekleppigen en sommige kreeftachtigen, en op een toename van kleine, kortlevende wormen. Bovendien leidt visserij tot een verschuiving in de leeftijdsopbouw van kleinere en jongere dieren of zelfs tot het geheel verdwijnen van soorten.

Hogere biodiversiteit in beschermd gebied

Hoe de bodemfauna zich herstelt bij afwezigheid van visserij is moeilijk te voorspellen, omdat er in de Noordzee geen grotere, langdurig onbeviste gebieden zijn die als voorbeeld zouden kunnen dienen. Kleine gebieden waar al decennia niet wordt gevist, zijn de veiligheidszones rondom offshore-installaties. Deze 'beschermde eilandjes' zijn interessante gebieden om het effect van visserij te bestuderen. In 2004 is een dergelijk gebied nabij het Friese Front vergeleken met intensief bevist gebied (Duineveld et al., 2007). De bodemfauna in dit beschermde eilandje heeft zich ruim 20 jaar ontwikkeld zonder visserij. De verschillen tussen het onbeviste en de beviste gebieden waren duidelijk. Opvallend in het onbeviste gebied waren de hogere dichtheden van kwetsbare schelpensoorten, zowel de langlevende (o.a. de noordkromp en bolle papierschelp) als de korter levende (onder andere de glanzende dunschaal en gedoornde hartschelp). Ook waren de dichtheden van diep gravende kreeftjes hoger. Deze kreeftjes hebben een groot effect op bodemstructuur, bodemchemie, mineralisatie en daardoor op de verspreidingspatronen van andere soorten bodemdieren. De bemonstering liet bovendien zien dat er in het onbeviste gebied meer soorten aanwezig waren en dat er een hogere biodiversiteit was.

Niet overal is het herstel zo duidelijk als nabij het Friese front. Bij een platform op het Duitse deel van de Doggersbank was na veertien jaar sluiting nog geen effect te zien op de eigenschappen van de voorkomende individuen. Hoe snel de bodemfauna herstelt, is niet alleen afhankelijk van de kenmerken van de soorten zelf maar ook van de locatie. Analyses van de huidige bodemgemeenschap laten zien dat de hersteltijd van bodemdieren nabij de kust korter is dan in verder weg gelegen delen van de Noordzee. Dit kan door hoge visserijdruk komen, maar ook doordat deze gemeenschap is aangepast aan een hoge mate van natuurlijke verstoring door bijvoorbeeld stroming en stormen. In de ondiepe delen van de Noordzee zijn deze twee effecten dus niet van elkaar te onderscheiden. In de diepere delen is er minder natuurlijke verstoring en zijn effecten duidelijker.

Beleid voor herstel bodemfauna Noordzee

De overheid wil de biodiversiteit van bodemdieren herstellen door deelgebieden in de Noordzee gedeeltelijk te sluiten voor bodemvisserij. In sommige gebieden, zoals het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, is in 2011 een akkoord met de visserij bereikt over de beschermingsmaatregelen. Ook voor de kust van Zeeland ligt al een bodembeschermingsgebied dat gesloten is voor boomkorvisserij. Verder zijn in 2016 de offshore Natura 2000-gebieden Doggersbank en Klaverbank aangewezen. In het kader van de Kaderlichtlijn Mariene Strategie zijn het Friese Front en de Centrale Oestergronden als bodembeschermingsgebieden voorgesteld. De biodiversiteit van bodemdieren is relatief hoog in deze twee diepere slibrijke gebieden in het midden van de Noordzee. Daar komen bijvoorbeeld veel langlevende schelpdiersoorten voor, zoals de noordkromp. Het KRM heeft als doel om 10-15 procent van het Nederlandse deel van de Noordzee te beschermen tegen bodemberoering door menselijke activiteiten

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Bodemfauna Noordzee en bodemvisserij
Omschrijving
Effecten bodemvisserij
Verantwoordelijk instituut
Wageningen Marine Research
Berekeningswijze
Gebaseerd op o.a.: Duineveld et al. (2007) en Eigaard et al. (2016)
Kaartjes VMS-data: Vessel Monitoring System (VMS) data bevat informatie over het schip, tijd en datum, positie en snelheid en richting. Met deze informatie, in combinatie met informatie over het gebruikte vistuig, kunnen kaarten gemaakt worden van visserijintensiteit (uitgebreide informatie, zie Hintzen et al. (2013) en project Vessel Monitoring through Satellite (VMS)) Weergegeven is de gemiddelde visoppervlakte voor de periode 2016-2019. Bij eerdere versies van deze indicator werd de visintensiteit berekend. Vanaf deze versie van deze indicator wordt het bevist en daardoor beschadigde oppervlak zeebodem berekend.
Basistabel
Gegevens uit: Duineveld et al. (2007) en Eigaard et al (2016)
Geografische verdeling
Noordzee
Andere variabelen
n.v.t.
Verschijningsfrequentie
Onregelmatig
Achtergrondliteratuur
Zie Referenties.
Opmerking
Indicatoren voor kwaliteit zeebodem: om de kwaliteit van de zeebodem te meten, zijn metingen aan de bodemdieren nodig. Bruikbare informatie is onder meer de soortenrijkdom, de biomassa, de dichtheid, de lengteverdeling en het aandeel kwetsbare soorten. Nederland ontwikkelt voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zelf een benthosindicator op basis van 'slim gekozen soorten' en haakt verder aan bij indicatoren ontwikkeld i.s.m. andere landen via regionale zeeconventies, zoals OSPAR (Noordwest Atlantische Oceaan), zodat vergelijking van de zeebodemkwaliteit tussen landen mogelijk is. Ook in het Europese BENTHIS project wordt gewerkt aan indicatoren voor de kwaliteit van de zeebodem, maar dan door directe koppeling van soortkenmerken met de fysieke impact van vistuigen. Monitoring van bodemdieren: reguliere monitoring van bodemdieren vindt al decennia plaats en staat beschreven in de Mariene Strategie Deel 2. Verder vindt er projectmatige monitoring plaats, bijvoorbeeld rondom olie- en gasplatforms of bij offshore windparken.
Betrouwbaarheidscodering
C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CLO (2021). Bodemfauna Noordzee en bodemvisserij, 2016 - 2019 (indicator 1251, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.