Aandeel grote vissen in de Noordzee, 1983 - 2017

In de Noordzee is na een jaren sterke achteruitgang sinds het jaar 2000 het aandeel grote vissen weer toegenomen.

Stand van zaken

Na een aanvankelijke sterke achteruitgang, is in de Noordzee de biomassa van vis groter dan 50 cm ten opzichte van de totale visbiomassa, de afgelopen jaren toegenomen. Bij gelijkblijvende ontwikkeling zal het aandeel grote vissen in de komende jaren weer boven de beoordelingswaarde uitkomen Dat blijkt uit internationale berekeningen die ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie zijn uitgevoerd.

De toename lijkt vooral een vertraagde reactie op de afname van de visserijdruk die sinds het begin van deze eeuw in gang is gezet. De vertraging is in lijn met modelstudies waarbij het herstel van de vispopulatie na afname van de visserijdruk is nagebootst (Fung et al., 2013; Spiers et al., 2016).

Achtergrond

Sinds de inwerkingtreding van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) zijn Europese lidstaten verplicht om over verschillende aspecten van het mariene ecosysteem te rapporteren, onder andere het aandeel grote vis. Aangezien vis zich niet aan landsgrenzen houdt, is in internationaal verband afgesproken dat dit per regio gecoördineerd plaatsvindt. In het geval van vis worden de berekeningen uitgevoerd onder de regionale zeeconventie OSPAR (zie ook Noordzeeloket). Voor de indicator 'grote vis' wordt gebruik gemaakt van al lopende monitoringsprogramma's in de Noordzee, in dit geval de International Bottom Trawl Survey in het eerste kwartaal. Deze survey wordt uitgevoerd in het kader van de Europese dataverzamelingsverordening voor visserijgegevens (DCF).

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie, in het Engels te vinden op de website van OSPAR

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Aandeel grote vissen
Omschrijving
Aandeel biomassa van vis groter dan 50 cm ten opzichte van de totale visbiomassa
Verantwoordelijk instituut
Wageningen Marine Research (Ingeborg de Boois)
Berekeningswijze
De indicator is ontwikkeld voor de Noordzee (Greenstreet et al., 2011; 2012) en is het biomassa-aandeel van grote vis ten opzichte van alle vis, voor een selectie van soorten. De geselecteerde soorten geven een beeld van de ontwikkeling van de lengte in de visgemeenschap die in, op en rond de bodem leeft (demersale vis). Daarnaast is de 'groot' gedefinieerd; voor de Noordzee is dit 50 cm. Deze maat is gebaseerd op een vaststaande methodologie waarmee voor verschillende gebieden de grens tussen 'groot' en 'klein' gemaakt kan worden. De analyse is voor het eerste kwartaal (sinds 1983) en het derde kwartaal (sinds 1998) uitgevoerd.Dit lijkt een ander signaal dan in eerdere rapportages, hoe kan dat?De eerder gepresenteerde indicator 'aandeel grote vissen' is ontwikkeld in het begin van deze eeuw. Op dat moment is ervoor gekozen om de langst lopende reeks in de Nederlandse Noordzee als uitgangspunt te nemen, de Sole net survey (SNS). De beperking van deze tijdserie is zowel levensfase waar deze survey voor ontworpen is (1- tot 4-jarige platvis), als het gebied waarin deze plaatsvindt (in een beperkt deel van de Noordzee). Het patroon dat uit die gegevens komt kan in sommige jaren onder invloed staan van de aanwas van jonge vis, die voor de Nederlandse kust opgroeit. Er zijn meerdere redenen te bedenken waarom het patroon uit de SNS anders is dan het patroon uit de huidige tijdserie. Ten eerste is het goed mogelijk dat grotere vis eerder in het jaar naar diepere delen van de Noordzee migreert onder invloed van bijvoorbeeld veranderende zeewatertemperatuur in de kustzone. In dat geval wordt de grote vis niet meer gevangen in de periode waarin de SNS plaatsvindt (september). Daarnaast kan de index vooral bepaald worden door jaarlijks fluctuerende hoeveelheden jonge vis in de Nederlandse kustzone (opgroeigebied voor vis) in plaats van door de hoeveelheid oudere vis. Het is ook mogelijk dat de vissoorten die nu bepalend zijn voor de biomassa 'grote vis' andere zijn dan die destijds in de SNS. Voor het hoofddoel van de monitoring is deze zeer geschikt, zeker omdat in tijd en ruimte nog twee andere platvissurveys plaatsvinden. Het gebruik van de SNS op zichzelf als maat voor de ontwikkeling van grote vis in de Noordzee is echter niet (meer) aan te raden.Sinds het begin van deze eeuw is namelijk ook de publieke beschikbaarheid van gegevens uit internationaal gecoördineerde surveys, waarbij Nederland niet altijd in het Nederlandse deel van de Noordzee vist, sterk verbeterd. Gegevens voor de gehele Noordzee kunnen makkelijk worden gecombineerd. Bovendien bij de introductie van de Kaderrichtlijn Marien afgesproken om internationale indicatoren te ontwikkelen voor vis, zodat het beeld dat door de Europese Lidstaten wordt geschetst, eenduidig is. Het verdient de voorkeur om breder te kijken dan alleen het Nederlands deel van de Noordzee, omdat dat meer zegt over de werkelijke ontwikkeling van de vispopulatie. De survey die nu gebruikt wordt om de index te bepalen is de Noordzeedekkende International Bottom Trawl Survey (IBTS) in het eerste kwartaal.
Basistabel
De indicator voor grote vis (hierna: LFI) wordt op basis van waarnemingen uit langjarige vismonitoringen berekend. De bemonsteringen worden sinds de jaren 70 van de vorige eeuw uitgevoerd en zijn tegenwoordig een verplichting voor de Europese lidstaten onder de Europese datacollectieverordening voor de visserij. De gegevens zijn opgeslagen in een publiek toegankelijke database (DATRAS).
Geografische verdeling
Noordzee
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
3-jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Meer informatie, in het Engels te vinden op de website van OSPAR
Betrouwbaarheidscodering
C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
11
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
10
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02

Referentie van deze webpagina

CLO (2021). Aandeel grote vissen in de Noordzee, 1983 - 2017 (indicator 1247, versie 11, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.