Gemiddeld kindertal per vrouw, 2014
U bekijkt op dit moment een afgesloten indicator. Deze indicator wordt niet meer bijgewerkt. De reden hiervoor staat hieronder vermeld. De archiefversies van deze indicator (indien aanwezig) zijn nog wel beschikbaar.
Deze indicator wordt niet meer geactualiseerd.
Informatie over dit onderwerp is te vinden bij
In 2014 bedroeg het gemiddeld kindertal per vrouw in Nederland 1,71. Dit is een kleine stijging ten opzichte van 2013 (1,67), maar nog steeds lager dan in 2010 (1,80). Regionaal zijn er aanzienlijke verschillen in kindertal. Onder niet-westerse vrouwen van de tweede generatie is het geboortecijfer tussen 2000 en 2013 flink gedaald. Tienermoeders in Nederland hebben relatief vaak een Caribische achtergrond.
Uitstel van het krijgen van kinderen, nu vanwege de crisis
Sinds 2009 zijn er elk jaar minder kinderen geboren. In 2013 was het aantal geboorten gedaald tot het niveau van begin jaren tachtig, 171 duizend. In 2014 liep het aantal geboorten voor het eerst weer op tot 175 duizend. Hier lijkt sprake van een inhaalslag: vrouwen die het krijgen van kinderen eerder uitstelden door de ongunstige economische situatie, beginnen nu alsnog aan kinderen. Vooral het aantal vrouwen van net boven de dertig dat een kind kreeg, was in 2014 relatief hoog. Jongere vrouwen lijken daarentegen nog niet aan een inhaalslag te zijn begonnen.
De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van het eerste kind is sinds de jaren 70 aanzienlijk gestegen, van ongeveer 24 naar ruim 29 jaar. Dit 'uitstelgedrag' leidde er toe dat zowel het jaarlijkse aantal geborenen daalde en ook het totale kindertal. Aan dat toenemende uitstelgedrag lijkt nu een einde te zijn gekomen, want de leeftijd van de moeder bij geboorte van het eerste kind stijgt sinds 2004 niet meer. Dat het kindertal tot 2010 wel steeg, wijst op een nieuwe fase van inhaal van eerder uitgestelde kinderen. Er is immers een verband tussen de conjunctuur en het krijgen van kinderen (De Beer, 2012). In tijden van (economische) crisis neemt de onzekerheid toe en dat vertaalt zich in uitstel van de beslissing kinderen te willen krijgen. De daling van het aantal kinderen dat in de periode 2009-2013 werd geboren, bracht dat tot uitdrukking.
Aanzienlijke regionale variatie
Er is grote regionale variatie in het gemiddeld kindertal per vrouw. Voor een deel zal dit verband houden met selectieve migratiepatronen: bepaalde regio's zijn aantrekkelijker om te gaan wonen dan andere als je kinderen wilt krijgen.
Het gemiddeld kindertal lag in het eerste decennium van de 21e eeuw hoger dan in het decennium daarvoor, met 2010 als hoogtepunt. Onder invloed van de economische crisis lag het landelijk gemiddelde daarna lager. Het landelijk beeld geldt echter niet voor alle regio's. In de provincies Groningen, Zuid-Holland en Zeeland is het gemiddelde in 2011/2013 zelfs toegenomen ten opzichte van dat in de vijf jaar daarvoor. Vooral Oost-Groningen, Rotterdam, Den Haag en Leiden, en in Zeeland geldt dat voor alle Corop-gebieden, springen er in dat opzicht uit. Daarentegen is in Twente, Zuidwest-Gelderland, Delft en Westland juist sprake van een relatief sterke daling van het gemiddeld kindertal. Wellicht speelt daarbij een rol dat in tijden van crisis migratie van gezinnen die kinderen krijgen vermindert.
Kindertal niet-westers allochtone vrouwen daalt snel
Hoewel de absolute geboorteaantallen niet zo sterk zijn veranderd, hebben zich wel grote veranderingen voorgedaan in het vruchtbaarheidspatroon van de niet-westers allochtone vrouwen. De niet-westers allochtone vrouwen hadden tot voor kort duidelijk meer kinderen dan de autochtone vrouwen. Vooral bij vrouwen op jongere leeftijden is er een sterke daling geweest in het kindertal, met name onder de niet-westerse vrouwen van de tweede generatie. In het algemeen lijken hun geboortecijfers nu meer op die van autochtone vrouwen dan op die van hun moeders.
Onder de grootste niet-westerse herkomstgroepen zijn vooral de geboortecijfers van jonge Marokkaanse en Turkse vrouwen fors gedaald. Zo daalde tussen 2000 en 2013 het aantal geboorten per duizend vrouwen tussen de 20 en 25 jaar onder de Marokkanen van 124 naar 49, en onder de Turken van 129 naar 38. Bij autochtone vrouwen was het cijfer vrijwel gelijk gebleven met 25 respectievelijk 24 geboorten per duizend vrouwen. In de tweede generatie valt op dat kinderen krijgen onder de 25 jaar aanzienlijk is gedaald en onder vooral Turkse en Marokkaanse vrouwen zelfs erg laag is geworden en dat de relatieve vruchtbaarheidscijfers vanaf leeftijd 25 juist zijn gestegen. Dat duidt op uitstel van kinderen krijgen, iets wat in de eerste generatie vrijwel niet voorkomt.
Relatief veel tienermoeders met een Caribische achtergrond
In 2013 kregen 1,9 duizend tienermeisjes in Nederland een kind. Met 3,9 geboorten per duizend meisjes van 15 tot 20 jaar bereikte het geboortecijfer de laagste waarde die ooit door het CBS is waargenomen. Rond 1970 was dit aandeel nog vijf keer zo hoog. Ook in vergelijking met andere landen kent Nederland weinig tienermoeders. In Europa zijn alleen in Zwitserland en Denemarken de geboortecijfers onder tieners nog iets lager.
Onder meisjes met een Antilliaanse of Surinaamse achtergrond zijn de geboortecijfers nog wel hoger. Zo kregen 20 per duizend tienermeisjes die in de (voormalige) Nederlandse Antillen zijn geboren, in 2013 een kind. De Surinaamse tienermeisjes van de eerste generatie hadden een geboortecijfer van 15 per duizend. De (in Nederland geboren) tweede generatie heeft lagere geboortecijfers, al zijn deze met 10 en respectievelijk 8 per duizend meisjes nog wel hoger dan gemiddeld.
De geboortecijfers van de totale groep niet-westers allochtone meisjes zijn sinds de eeuwwisseling sterker gedaald dan die van autochtone meisjes. In 2013 was het geboortecijfer van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse meisjes (1,9 respectievelijk 1,2 per duizend) zelfs lager dan dat van autochtone meisjes (2,1 per duizend).
Geboortecijfers onder tienermeisjes hangen niet alleen samen met herkomst, maar mogelijk ook met sociaaleconomische positie. Dit heeft enige invloed op het regionale beeld. Regio's met een relatief groot aantal Antilliaanse en Surinaamse jongeren, zoals Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Almere, kennen een hoog geboortecijfer onder tieners, zo ook een aantal aan de rand van Nederland gelegen gebieden (Den Helder, met veel Antilliaanse jongeren; Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen met een relatief zwakke sociaaleconomische positie.
Bronnen
- CBS (2014a). Statline: Geboorte; kerncijfers vruchtbaarheid, leeftijd moeder (31 december), regio. CBS, Den Haag.
- CBS (2014b). Statline: Prognose bevolking kerncijfers, 2014-2060. CBS, Den Haag.
- Beer, J. de, 2012, Crisis in de economie, crisis in relatie- en gezinsvorming? In: Bevolkingstrends, 12 november 2012.
- Duin, C. van, en L. Stoeldraijer, 2013, Kernprognose 2013-2060: tijdelijk minder geboorten. CBS.
- Ministerie VWS / CBS, 2013, Jaarrapport 2013 Landelijke Jeugdmonitor.
Relevante informatie
- Bevolkingsgroei, 2016-2024
- Meer gegevens over de demografische samenstelling, en prognoses van de ontwikkeling van de bevolking is te vinden in de databank StatLine van het CBS.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Gemiddeld kindertal per vrouw, 2014
- Omschrijving
- Het gemiddeld kindertal per vrouw is het gemiddelde aantal kinderen dat een vrouw krijgt als de waargenomen leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers van één jaar gedurende haar gehele leven zouden gelden.Met geborenen worden de levendgeborenen bedoeld: kind dat na geboorte enig teken van leven heeft vertoond, ongeacht de zwangerschapsduur. Levendgeborenen worden geteld naar de woongemeente en niet naar de geboortegemeente.
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Carel Harmsen.
- Berekeningswijze
- Som van leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfers. Het leeftijdsspecifieke vruchtbaarheidscijfer wordt berekend door het aantal levendgeboren kinderen dat uit vrouwen in een bepaalde leeftijdsgroep in een vast kalenderjaar wordt geboren, te delen door het gemiddeld aantal vrouwen in die leeftijdsgroep in dat jaar.
Leeftijd van de moeder wordt berekend als geboortejaar van het kind minus geboortejaar van de moeder. - Basistabel
- Statline (CBS):Geboorte: kerncijfers vruchtbaarheid, leeftijd moeder (31 december), regio
- Geografische verdeling
- Nederland, landsdelen, provincies, corop, stadsgewesten, grootstedelijke agglomeraties en gemeenten.
- Andere variabelen
- Leeftijd moeder: leeftijd van de moeder op 31 december sinds de geboorte van haar kind. Te berekenen als geboortejaar van het kind minus geboortejaar van de moeder.
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Zie voor de methodenbeschrijving de onderzoeksbeschrijving van de bevolkingsstatistiek op de website van het CBS.
- Betrouwbaarheidscodering
- A (Integrale waarneming)
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Gemiddeld kindertal per vrouw, 2014 (indicator 2110, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.