Vegetatie van halfnatuurlijke graslanden, 1999-2020

Het aantal kenmerkende plantensoorten in halfnatuurlijke graslanden neemt enigszins af. De afname vindt met name plaats in droge graslanden.

Kenmerkende soorten

Het aantal plantensoorten per proefvlak is in de periode 1999-2020 enigszins afgenomen en dat geldt ook voor het aantal soorten dat kenmerkend is voor open natuurgebieden (Tabblad Soortenrijkdom). De afname in het aantal kenmerkende soorten vindt vooral plaats in droge graslanden; in vochtige graslanden neemt dat aantal gemiddeld genomen juist enigszins toe (tabblad Vochtig-droog).

Kruiden en grassen

De bedekking met kruidachtige soorten is afgenomen (Tabblad Kruiden en grassen). Kruidensoorten waarvan de bedekking is achteruitgegaan zijn bijvoorbeeld Spaanse ruiter en zandblauwtje (zie tabblad Soortenrijkdom, waarin ook de trends van afzonderlijke soorten zijn opgenomen). Maar er zijn ook veel kenmerkende soorten die vooruitgaan, zoals blauwe knoop en grote ratelaar. Ook de bedekking met grassen is afgenomen (Tabblad Kruiden en grassen).

Ruigtesoorten

Het aandeel van ruigtesoorten is daarentegen toegenomen (Tabblad Bomen, struiken, ruigtesoorten). Ruigtesoorten zijn hoogopschietende soorten die profiteren van voedselrijke omstandigheden of van verstoring, zoals braam en grote brandnetel. Deze krijgen vooral op begraasde graslanden een kans en kunnen dan de kenmerkende soorten van graslanden verdringen.

Bomen en struiken

Ook bomen en struiken nemen toe in halfnatuurlijke graslanden (Tabblad Bomen, struiken, ruigtesoorten). Bomen en struiken komen in een beperkt aantal meetlocaties voor. Schraalgraslanden worden meestal gemaaid en dan krijgen bomen geen kans (behalve als zaailing). Bij begrazing krijgen bomen meer kans om uit te groeien.

Oorzaken

Graslanden bestaan bij de gratie van maaien en begrazing. Halfnatuurlijke graslanden zijn achteruitgegaan door de beschikbaarheid van voedingsstoffen die vroeger veel lager was. Die hoge beschikbaarheid stimuleert de toename van ruigtesoorten en van bomen en struiken in graslanden. Er is maaibeheer nodig om ruigtesoorten en bomen en struiken op graslanden tegen te gaan; begrazing alleen is vaak niet afdoende. Droge graslanden zijn ook gevoelig voor verzuring die gepaard gaat met de toegenomen stikstofbeschikbaarheid. Vochtige graslanden zijn gevoelig voor verdroging, zoals voor de afname van de hoeveelheid kwelwater.

Beschrijving halfnatuurlijke graslanden

Halfnatuurlijke graslanden zijn grazige, onbemeste en soortenrijke vegetaties zoals blauwgraslanden en dotterbloemhooilanden op natte bodems en heischrale- en kalkgraslanden op drogere bodems. Ook rekenen we daartoe graslanden met verschralend beheer.

Bronnen

  • Duuren., L. van, T. van der Meij, M. Rijken, M. van Veen & A. van Strien (2008). Botanische veranderingen in Nederlandse natuurgebieden. De Levende Natuur 109:9-12.
  • Possen, B.J.H.M., B. van der Weijden, J. van Dijk et al. (2021). Naar vernatting ten behoeve van natuurontwikkeling en - herstel binnen Natura2000 en Natuurnetwerk N. Sturende factoren en processen die de kansrijkdom bepalen. Rapport nummer 2021/OBN247-LZ, Kennisnetwerk OBN, Driebergen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Vegetatie halfnatuurlijk grasland
Omschrijving
Veranderingen in de vegetatie van halfnatuurlijk grasland
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Vanaf 1999 worden de ontwikkelingen in de vegetatie van een aantal begroeiingstypen onderzocht met behulp van het Landelijk Meetnet Flora. Daarin wordt in circa tienduizend vaste proefvlakken van ongeveer 25-50 m2 om de 3 á 4 jaar van elke plantensoort het bedekkingspercentage geschat. Deze vegetatie-opnamen worden gemaakt door professionele veldmedewerkers in opdracht van de provincies. Door de opnamen in de tijd te vergelijken kunnen trends worden bepaald in de bedekking van afzonderlijke soorten en van soortgroepen, zoals ruigtesoorten. Er zijn inmiddels 6 meetronden achter de rug. De gesommeerde bedekking van ruigtesoorten, kruiden, grassen en bomen en struiken is bepaald door de bedekking van alle soorten van die groepen op te tellen per opname. Bij bomen en struiken zijn dwergstruiken zoals struikheide en kruipwilg niet meegerekend. Bij grassen zijn ook de zeggen, russen en biezen meegerekend. De bedekking van ruigtesoorten is bepaald door de bedekking van een aantal snelgroeiende en voedselrijkdom- minnende plantensoorten te sommeren. Deze groep bestaat uit akkerdistel, bijvoet, bitterzoet, boerenwormkruid, echte valeriaan, fluitenkruid, gewone berenklauw, gewone braam, gewone engelwortel, gewone smeerwortel, grote brandnetel, grote kattenstaart, haagwinde, harig wilgenroosje, Jakobskruiskruid, kleefkruid, koninginnenkruid, liesgras, moerasmelkdistel, moerasspirea, pitrus, ridderzuring, riet, rietgras, speerdistel, wilgenroosje en zevenblad.Het aantal soorten is bepaald door alle soorten per opname te tellen, maar zonder uitheemse soorten. Om het aantal kenmerkende soorten in halfnatuurlijke grasland-opnamen te tellen zijn alleen de soorten per opname meegerekend die vaker in open natuurgebieden (duinen, heide en halfnatuurlijke graslanden) voorkomen dan in bossen, moeras of agrarisch gebied. Er zijn verschillende methoden om de kenmerkendheid te bepalen; hier is gekozen voor de zogenaamde Indval-methode (Cáceres & Legendre, 2009).Er zijn 160 voor open natuurgebieden kenmerkende soorten die minstens 10 keer zijn waargenomen in de proefvlakken van het Landelijk Meetnet Flora in halfnatuurlijk grasland. In de tabel met trends van afzonderlijke soorten staat per soort vermeld of het om een kenmerkende soort gaat. Trends in de gesommeerde bedekking van soortgroepen zijn berekend met een statistisch model met meetronde en meetlocatie-effecten en getoetst met behulp van een op bedekkingsgegevens toegespitste methode (betaregressie; zie Irvine et al. 2019). Datzelfde geldt voor de trends in bedekking van afzonderlijke soorten, waarvan tevens de trends in presentie zijn berekend. Trends in het aantal soorten en aantal kenmerkende soorten zijn ook berekend met meetronde en meetlocatie-effecten in het model, maar getoetst met een methode die uitgaat van normaal verdeelde residuen.Alle berekeningen zijn uitgevoerd met JAGS (een Bayesiaanse methode) en R.
Basistabel
De download data bevatten ook een tabel met de trends van afzonderlijke soorten. Daarin zijn alleen soorten opgenomen met een niet erg onzekere trendschatting.
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Eens in de 3-4 jaar
Achtergrondliteratuur
Cáceres, M. de en P. Legendre (2009). Associations between species and groups of sites: indices and statistical inference. Ecology 90 (12): 3566-3574.CBS (2022). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2021. CBS, Den Haag. Irvine, K.M., Wright, W.J., Shanahan, E.K en T.J. Rodhouse (2019). Cohesive framework for modelling plant cover class data. Methods in Ecology and Evolution 10: 1749-1760.
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
05
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2023). Vegetatie van halfnatuurlijke graslanden, 1999-2020 (indicator 1548, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.