Staat van instandhouding en trends soorten en habitattypen Vogel- en Habitatrichtlijn, 2013-2018
In Nederland heeft ca. 90% van de habitattypen een zeer tot matig ongunstige staat van instandhouding. Ongeveer een kwart van de habitatrichtlijnsoorten verkeert in een gunstige staat van instandhouding. Het aandeel soorten en habitattypen in een gunstige staat van instandhouding is lager vergeleken met het EU gemiddelde, maar hoger dan bijv. België en Denemarken. Vergeleken met andere EU-lidstaten laat Nederland een sterke verbetering zien in trends van de habitattypen en populatietrends van soorten met een ongunstige staat van instandhouding. Echter het aantal soorten met verslechterende trends is groter dan het aantal soorten waarvan de populatietrend verbetert.
Soorten en habitattypen Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) leggen de lidstaten verplichtingen op die gericht zijn op het op voldoende niveau behouden of herstellen van vogelpopulaties en het behouden of herstellen van een gunstige staat voor habitattypen en overige soorten. Aan deze VHR einddoelen zijn geen specifieke termijnen verbonden. Lidstaten moeten op grond van artikel 17 van de Habitatrichtlijn en artikel 12 van de Vogelrichtlijn elke zes jaar aan de Europese Unie rapporteren over de staat van instandhoudingen en de trends (zie NL Artikel 17- en NL artikel 12-rapportages).
Voor habitattypen wordt voor het bepalen van de staat van instandhouding onder andere gekeken naar trends in omvang, structuurkenmerken (kwaliteit), verspreiding en toekomstperspectief. Om de staat van instandhouding van soorten vast te stellen, wordt met name naar populatietrends, de omvang van populaties, natuurlijk verspreidingsgebied en toekomstperspectief gekeken. Al deze verschillende kenmerken worden tot één indicator voor habitats en één voor soorten gecombineerd: de staat van instandhouding.
Einddoel duurzame staat van instandhouding Europese natuur nog niet in zicht
Net als voor de andere lidstaten is voor Nederland het einddoel van de VHR, namelijk alle soorten en habitattypen onder de VHR in een gunstige (HR) staat te brengen en te houden en het herstel van vogelpopulaties (VR), nog niet in zicht. Ook het door de Europese Commissie vastgestelde tussendoel van 30% in de Europese Biodiversiteitsstrategie is nog niet in zicht. In 2020 is op de website van de EEA een overzicht gepresenteerd van de beoordeling van staat en trends van alle HR soorten en habitattypen in de Europese Unie (EEA 2020). Van veel soorten en habitattypen is de staat van instandhouding (svi) in Europa ongunstig. Over alle lidstaten (EU28) bezien heeft 24% van de habitattypen en 31% van de habitatrichtlijnsoorten een gunstige svi. In Nederland heeft slechts 12% van de habitattypen een gunstige svi, een veel lager percentage dan gemiddeld van de EU-lidstaten. Van de habitatrichtlijnsoorten verkeert in Nederland 26% in een gunstige staat.
Trends habitatrichtlijnsoorten en habitattypen
Vanuit de Europese beoordelingssystematiek wordt ook gekeken naar de veranderingen, de trends in svi van soorten en habitattypen binnen de ongunstige svi-categorieën. Hiermee heeft men meer inzicht in hoe de ontwikkeling binnen de categorie is en of soorten richting een betere staat van instandhouding gaan. In Nederland is in 24% van de habitattypen met een ongunstige svi een verbetering te zien. Echter, net als in de andere Europese lidstaten verslechteren er in Nederland meer habitattypen met een ongunstige svi dan dat er verbeteren. In Nederland is in ca 28% van de habitattypen de status verslechterd tegen gemiddeld 34% over alle lidstaten samen.
Van habitatrichtlijnsoorten met een ongunstige status is in bijna alle lidstaten voor enkele soorten een verbetering zichtbaar, hoewel nog steeds ongunstig verbeteren ze wel. Nederland laat, vergeleken met de overige lidstaten, een hoge mate van verbetering zien onder soorten met een ongunstige staat. In Nederland is in 18% van de habitatrichtlijnsoorten met een ongunstige svi een verbetering te zien. Echter, net als in de andere Europese lidstaten verslechteren er in Nederland meer soorten met een ongunstige svi dan dat er verbeteren. In Nederland is in ca 36% van de soorten de status verslechterd tegen gemiddeld 37% over alle lidstaten samen. In alle EU-lidstaten is er meer verslechtering dan verbetering te zien.
Trend broedvogels en overwinterende vogels
Voor alle inheems voorkomende vogels onder de Vogelrichtlijn wordt de status op Europees niveau bepaald en niet afzonderlijk voor de lidstaten. Populatietrends voor vogels zijn wel beschikbaar per lidstaat voor lange (1980-2017) en korte (2006-2017) trendperiodes. Ongeveer de helft van de Europese vogels heeft een goede status, maar dat is iets minder dan tijdens de laatste rapportage periode 2008-2012 (EEA 2020). Voor Nederland zijn de trends over 2006-2017 wisselend: 37% van de broedvogels en 26% van de overwinterende populaties laten een verbetering zien. Daar staat tegenover dat 34% van de broedvogels en 19% van de overwinterende populaties juist een afnemende trend vertonen. Hiermee behoort Nederland op Europees niveau tot de lidstaten die de sterkste verbetering laten zien, maar anderzijds, voor broedvogels, ook de meeste verslechtering.
Beleid gericht op toename gunstige staat
Het Nederlandse beleid is erop gericht om de gunstige/veilige staat van de soorten en habitats vallend onder de VHR te realiseren. Er is in het beleid geen tijdstip geformuleerd waarop dit gerealiseerd dient te zijn. Het kabinet streeft naar volledig doelbereik van de milieu- en ruimtecondities voor de VHR-doelstellingen in 2050. Realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en het verbeteren van de milieucondities is de basis van het natuurbeleid in Nederland. De Natura 2000-gebieden zijn voor het grootste deel onderdeel van het NNN, waarmee realisatie van het NNN een essentieel instrument is om de vereiste gunstige staat te bereiken voor de in de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermde plantensoorten, diersoorten en habitats. Daarnaast dragen ook natuurmaatregelen buiten het NNN bij aan het realiseren van een gunstige staat van instandhouding.
- Realisatie Natuurnetwerk - verwerving en inrichting, 1990-2022
- Aandeel beschermde natuurgebieden in Nederland, 2022
EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030
De biodiversiteitsstrategie heeft als streefdoel om de achteruitgang van alle soorten en habitats onder Europese regelgeving te stoppen en hun staat significant te verbeteren. In 2030 dienen 30% van de beschermde habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn een goede staat van instandhouding te hebben of op zijn minst een positieve trend laten zien (EC, 2020).
Bronnen
- EEA 2020:website conservation status and trends ; geraadpleegd op 13 mei 2020
- EEA 2020: website breeding population and distribution trends; geraadpleegd op 1 november 2021
- EEA 2020: website winter population trends; geraadpleegd op 1 november 2021.
- EEA 2020:State of nature in the EU. Results from reporting under the nature directives 2013-2018. European Environment Agency
- Janssen, J.A.M. (red.), R.J. Bijlsma (red.), G.H.P. Arts, M.J. Baptist, S.M. Hennekens, B. de Knegt, T. van der Meij, J.H.J. Schaminée, A.J. van Strien, S. Wijnhoven, T.J.W. Ysebaert (2020). Habitatrichtlijnrapportage 2019: Annex D Habitattypen. Achtergronddocument. WOt-technical report 171
- Bos-Groenendijk, G.I., C.A.M van Swaay (2020). Habitatrichtlijnrapportage 2019: Annex B Habitatrichtlijnsoorten; Achtergronddocument. WOt-technical report 170
- EC (2020). EU Biodiversity Strategy for 2030. Bringing nature back into our lives. [EN / NLD]
- LNV 2019, kamerbrief DGNVLG / 19223509
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Staat van instandhouding en trends soorten en habitattypen Vogel- en Habitatrichtlijn EU 28, 2013-2018
- Omschrijving
- Overzicht van de staat van instandhouding en trends van de Nederlandse habitattypen en soorten van de Europese Habitatrichtlijn vergeleken met cijfers van andere lidstaten EU28. Daarnaast worden korte-termijntrends van de Vogelrichtlijnsoorten gepresenteerd.
- Verantwoordelijk instituut
- WUR. Auteur: Marlies Sanders
- Berekeningswijze
- De figuren presenteren de staat van instandhouding habitattypen en habitatrichtlijnsoorten, en de trends van de ongunstige staat van instandhouding. Daarnaast worden de korte-termijntrends voor vogelrichtlijnsoorten gepresenteerd. De informatie is ontleend aan het EU State of Nature rapport Annexen (EEA, 2020) op basis van verzamelde data van het Europees Milieuagentschap uit de officiële beoordelingsrapportages van de lidstaten over de implementatie van de richtlijnen.
- Basistabel
- EEA 2020: website conservation status and trends ; geraadpleegd op 13 mei 2020EEA 2020: website EEA breeding birds ; geraadpleegd op 1 november 2021EEA 2020: website EEA, winterpopulation birds;
- Geografische verdeling
- Landen Europa
- Andere variabelen
- Geen
- Verschijningsfrequentie
- 6-jaarlijks
- Opmerking
- Opmerking 1:Bij het vergelijken van lidstaten is het van belang te realiseren dat er grote onderlinge verschillen tussen lidstaten bestaan. Niet alleen in te beschermen aantal en type (gevoelige) habitattypen en soorten, maar ook in sociale, economische, politieke en natuurlijke omstandigheden. Deze bepalen het landgebruik in de lidstaten en de aanwezige bedreigingen. Nederland kan daarom het best worden vergeleken met landen met een vergelijkbare en relatief vergelijkbare ruimte- en milieudruk zoals België, Duitsland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk.Opmerking 2: - De basis voor deze indicator is het 'de state of nature'- rapport (EEA 2020). Het aantal overwinterende vogels komt echter niet overeen met de Nederlandse rapportage
- Betrouwbaarheidscodering
- C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd. Verantwoording en werkwijze zijn beschreven in aparte WOT-rapportages.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2021). Staat van instandhouding en trends soorten en habitattypen Vogel- en Habitatrichtlijn, 2013-2018 (indicator 1483, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.