Trend dagvlinders van graslanden, 1992-2014
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Kenmerkende dagvlinders van graslanden zijn de laatste tijd zowel in agrarisch gebied als in natuurgebieden sterk achteruitgegaan.
Ontwikkeling in grasland agrarisch gebied
Graslanden zijn het leefgebied van een aantal soorten dagvlinders. In het agrarisch gebied gaan de dagvlinders verder achteruit. De soorten leven hier voornamelijk nog in de grazige vegetaties op dijken, in perceelsranden en in wegbermen; op de agrarische graslanden zelf komen dagvlinders nog maar weinig voor. De meeste vlinders komen vooral voor in niet of weinig bemeste graslanden, de zogenaamde half-natuurlijke graslanden. Tegenwoordig komen dergelijke graslanden vrijwel uitsluitend in natuurgebieden voor.
Oorzaken achteruitgang
De oorzaken van de achteruitgang in grasland in het agrarische gebied zijn vermesting, verdroging en het intensievere gebruik van dijken. Daarnaast blijken dagvlinders erg gevoelig voor het gebruik van insecticiden op nabij gelegen percelen. Deze factoren spelen deels ook in de half-natuurlijke graslanden.
Bronnen
- Groenendijk, D., M. van Mannekers, M. Vaal en M. van den Berg (2002). Butterflies and insecticides: a review and risk analysis of modern Dutch practice. Proc. Section Exper. Appl. Entomol. of the Netherlands Entomological Society (13): 29-34.
- Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok & A. van Strien (2015). 25 jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002. De Vlinderstichting, Wageningen.
- Swaay, C.A.M. van, A.J. van Strien en C.L. Plate (2011). Europese indicator toont achteruitgang graslandvlinders. Landschap jrg. 28 (1): 4-14.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Dagvlinders van graslanden
- Omschrijving
- Ontwikkeling van dagvlinder in graslanden in natuurgebieden en agrarisch gebied
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- Soortenselectie en dataDe trend van deze indicator betreft de gemiddelde index van de volgende 15 soorten dagvlinders (1992 = 100): argusvlinder, bruin blauwtje (tweede generatie), bruin zandoogje, geelsprietdikkopje, groot dikkopje, hooibeestje, icarusblauwtje, klein geaderd witje, kleine parelmoervlinder, kleine vuurvlinder, koevinkje, oranje zandoogje, oranjetipje, spiegeldikkopje en zwartsprietdikkopje. De cijfers zijn afkomstig uit het landelijk meetnet dagvlinders van het Netwerk Ecologische Monitoring. Als half-natuurlijke graslanden zijn hier de meetpunten genomen die in natuurgebieden liggen en graslanden betreffen.TrendberekeningMet de meetnetgegevens zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie (software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM). Om de indicatoren te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over verspreiding en over populatie-aantallen meetkundig gemiddeld over alle soorten (met indexwaarde 1992 = 100, met een uitzondering voor bruin blauwtje waarvan goede gegevens alleen vanaf 1995 = 100 beschikbaar zijn). Over de jaren heen is een smoothing algoritme toegepast om flexibele trends te bepalen en daaruit zijn trendklassen afgeleid. De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator zijn gebaseerd op de betrouwbaarheidsintervallen van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al. in voorb.).Vergelijking methode trendberekening met LPI internationaalDe gebruikte methode is grotendeels ontleend aan die van de internationale Living Planet Index van WWF (WWF, 2014). Dat houdt in dat de jaarlijkse indexcijfers van de afzonderlijke soorten meetkundig worden gemiddeld en dat dezelfde regel wordt gehanteerd om de invloed van sterk fluctuerende soorten te reduceren. Dat laatste houdt in dat indexcijfers die meer dan een factor 10 verschillen van die in het voorgaande jaar niet meedoen in de LPI (pers. comm. Loh & McRae, 2014). Er zijn echter ook enkele statistische verschillen tussen de Nederlandse en de internationale LPI: (1) De statistische methode om indexcijfers per soort te bepalen is anders. Bij de Nederlandse LPI wordt een GLM toegepast, bij de WWF-LPI een GAM. (2) Om de LPI minder te laten fluctueren van jaar op jaar wordt een smoothing algoritme toegepast. Bij de internationale LPI gebeurt dat met een GAM per afzonderlijke soort. Bij de Nederlandse LPI gebeurt dat pas bij het meetkundig middelen van alle soorten. (3) De betrouwbaarheidsintervallen van de indicator verschillen. Bij de Nederlandse LPI wordt ook de onzekerheid van de indexen per soort opgenomen; bij de WWF-LPI is dat niet het geval.
- Basistabel
- De indexen van de individuele soorten met hun trend op basis van ontwikkelingen in respectievelijk verspreiding en aantallen zijn te vinden in de basistabel via de link in de hoofdtekst.
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Swaay, C.A.M. van, K. Veling, T. Termaat en C.L. Plate (2012). Vlinders en libellen geteld. Jaarverslag 2011. Rapport VS2012.005. De Vlinderstichting, Wageningen.WWF (2014). Living Planet Report (2014), Species and spaces, people and places. WWF, Gland, Zwitserland. WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
- Opmerking
- Deze indicator is één van de subindicatoren van de Living Planet Index fauna Nederland. De soortenlijst is afgestemd in relatie tot de indicator Trend landfauna en de daaronder vallende indicator Trend agrarisch.
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2015). Trend dagvlinders van graslanden, 1992-2014 (indicator 1181, versie 11, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.