Herkomst fijnstof (PM10 en PM2,5)

In 2023 kon 21% van de fijnstofconcentratie (PM10) aan Nederlandse bronnen worden toegeschreven. Voor het fijnere deel van het fijnstof (PM2,5) was dit 31%. Inzicht in de fijnstofbronnen is belangrijk om te bepalen welke maatregelen zinvol zijn om de uitstoot te verminderen. Fijnstof komt van verschillende bronnen in Nederland en het buitenland. Nederlandse maatregelen hebben alleen effect op de uitstoot van fijnstof in Nederland. 

Bijdragen fijnstof

In de figuur Herkomst fijnstof en fijnere deel van fijnstof, 2023 is de bijdrage van fijnstof, ook wel herkomst genoemd, onderverdeeld in vijf categorieën. Voor PM10 komt 21% van het fijnstof van bronnen in Nederland of wordt in Nederland gevormd. 26% van de PM10 komt vanuit het buitenland en 3% van de PM10 is afkomstig van zeescheepvaart op de Noordzee. Natuurlijke bronnen dragen voor 20% bij aan PM10 en 30% valt in de groep ‘Overig’. Voor PM2,5 komt het grootste deel uit het buitenland (42%), 31% uit Nederland, 5% van de Noordzee, 18% van natuurlijke bronnen en 4% van ‘Overig’.

De groep ‘Overig’ is het verschil tussen de concentratie fijnstof die gemeten en berekend wordt. Gemeten concentraties zijn het totaal aan fijnstof, maar niet alle bronnen van fijnstof of de hoeveelheid uitstoot van een bron zijn bekend. Deze onbekende bronnen kunnen daarom niet meegenomen worden in de berekeningen. Voor PM10 is de bijdrage van deze onbekende bronnen 30% en voor PM2,5 4%. Voor PM2,5 weten we dus meer over de herkomst van de bronnen dan van PM10.

Bronnen fijnstof

Fijnstof wordt deels rechtstreeks uitgestoten in de lucht en deels ontstaat het in de lucht door chemische reacties van gassen. Bronnen kunnen zowel antropogeen (door de mens veroorzaakt) als natuurlijk zijn. Natuurlijk bronnen zijn onder andere de bodem (opwervelend bodemstof), de vegetatie (pollen), de zee (zeezout), bosbranden en vulkaanuitbarstingen. Antropogene bronnen zijn bijvoorbeeld weg-, rail- en scheepvaartverkeer, landbouw (stallen), industrie (verbrandingsprocessen) en consumenten (houtstook). Het fijnstof in Nederland kan door Nederlandse bronnen zijn uitgestoten of gevormd, maar ook door bronnen in het buitenland.

Als de concentratie fijnstof gemeten of berekend wordt, gaat het om de totale hoeveelheid deeltjes in de lucht. Het is dan niet direct duidelijk welke bronnen bijdragen aan de concentratie. Maar beleidsmakers willen bijvoorbeeld maatregelen nemen voor bepaalde bronnen. Het effect van deze maatregelen op de concentraties is dan belangrijk om te weten. In de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (Mijnen-Visser et al., 2024) wordt de bijdrage van diverse bronnen op de totale concentratie fijnstof in beeld gebracht. Een deel van deze bijdragen wordt hier verder toegelicht.

Beleid

Luchtverontreinigende stoffen kunnen negatieve effecten hebben op de gezondheid van mensen. Om deze effecten te beperken is een goede luchtkwaliteit belangrijk. Europese richtlijnen regelen dat de hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen beperkt moeten worden. Nederland heeft de eisen uit deze richtlijnen overgenomen in de Nederlandse regelgeving; de Omgevingsregeling en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Hierin zijn grenzen opgenomen voor de maximale toegestane concentratie van luchtverontreinigende stoffen (grenswaarden), onder andere voor PM10 en PM2,5. Als uit metingen of berekeningen blijkt dat de concentraties hoger zijn dan de grenswaarden, dan moet de overheid maatregelen nemen om de concentraties terug te dringen. 

Nederland gaat met het Schone Lucht Akkoord (SLA) een stap verder dan de Europese grenswaarden. Het Rijk heeft in 2020 het SLA afgesloten met alle provincies en een groot aantal gemeenten. Het doel van het SLA is om in 2030 de  gezondheidsschade van luchtvervuiling door Nederlandse bronnen te verminderen met ten minste 50 procent ten opzichte van 2016. De deelnemers aan het SLA nemen maatregelen om luchtverontreiniging van binnenlandse bronnen te beperken. Zoals hierboven beschreven heeft dit dus effect op een deel van de totale fijnstofconcentratie in Nederland. 

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Herkomst fijnstof (PM10) en het fijnere deel van fijnstof (PM2,5)

Omschrijving

Herkomst fijnstof en het fijnere deel van fijnstof naar bronnen in Nederland, het buitenland, op de Noordzee, natuurlijke oorsprong en overig.

Verantwoordelijk instituut

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

Berekeningswijze

Op basis van de bijdrage in GCN-berekeningen met OPS, aangevuld met berekeningen met LOTOS-EUROS (zeezout) en het EMEP-model (Secundair Organisch Aerosol). De berekeningen worden gekalibreerd met meetresultaten van de massa en de samenstelling van PM10 en PM2,5

De toedeling naar bronnen of oorsprong van fijnstof is in deze indicator berekend op basis van massa. Een andere berekeningswijze is op basis van het aantal deeltjes, ofwel de ‘molaire’ opbouw. Hoogerbrugge et al. (2021, par. 4.3) beschrijft beide berekeningswijzen en hun bruikbaarheid in de vertaling naar het beleid.

Basistabel

Gegevens Luchtkwaliteit (GELUK) van het Centrum Milieukwaliteit van het RIVM. Met daarin gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), de GGD Amsterdam en de DCMR.

Geografische verdeling

Gemiddelden voor Nederland als geheel.

Andere variabelen

De GCN-berekeningen leveren onder andere ook kaarten op voor de concentraties van ammoniak, stikstofdioxide, fijnstof, het fijnere deel van fijnstof en zwaveldioxide.

Verschijningsfrequentie

Jaarlijks

Achtergrondliteratuur

-

Opmerking

-

Betrouwbaarheidscodering

PM10: C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd).
PM2,5: C (Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
06
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
05
versie‎
04

Referentie van deze webpagina

CLO (2025). Herkomst fijnstof (PM10 en PM2,5) (indicator 0470, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.