Trend van vogels in stedelijk gebied, 2007-2020
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
De gezamenlijke trend van 83 voorkomende vogelsoorten in stedelijk gebied daalt licht. Het gaat hierbij vooral om soorten van het groene milieu. Watervogels en de slechtvalk gaan juist vooruit.
83 soorten vogels gevolgd in stedelijk gebied
Ook steden, plaatsen en dorpen zijn voor veel soorten vogels van belang als leefgebied. Van de 83 soorten die sinds 2007 door middel van een speciaal meetnet (MUS - Meetnet Urbane Soorten, Sovon Vogelonderzoek Nederland) representatief worden gevolgd in de stedelijk gebied van Nederland, gaan er meer soorten achter- dan vooruit.
Met name de soorten kenmerkend voor de drie leefomgevingen park/bos, struwelen en open groen/weiden gaan achteruit. Als de slechtvalk buiten beschouwing wordt gelaten, gaat ook een vierde groep soorten die een sterke relatie heeft met bebouwing achteruit. Dit betreft negen soorten die vanwege de relatie met bebouwing het best beschouwd zouden kunnen worden als kenmerkend voor stedelijk gebied. Hierin zitten o.a. soorten als huismus, spreeuw, zwarte roodstaart en gierzwaluw. De slechtvalk neemt zo sterk toe dat deze een dominante invloed heeft op de trend van deze soortgroep. De toename van deze soort volgt op een diep dal: de slechtvalk is lange tijd sterk bejaagd en bestreden met gif. Het herstel heeft een vlucht genomen door het plaatsen van speciale nestkasten op hoge gebouwen.
De enige soortgroep die echt toeneemt binnen de stad betreft de groep water- en moerasvogels. Het gaat hier om soorten die door ontwikkelingen in het buitengebied steeds meer het stedelijk gebied zijn ingetrokken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om soorten als krakeend en grauwe gans die landelijk in het buitengebied een sterke toename hebben laten zien. Een bijzonder fenomeen is de kolonisatie van de stad door grote aantallen kleine mantelmeeuwen en zilvermeeuwen, waarvan kolonies aan de kust te lijden hebben van predatie door vossen en verstoring door mensen. Als alternatief hebben de vogels veilige broedlocaties op daken in steden gevonden, tot ver in het binnenland.
Trends huismus en spreeuw in bebouwd gebied verder terug in de tijd
Voor een aantal soorten is ook informatie over de aantalsontwikkeling beschikbaar verder terug in de tijd. Zo is de stand van de huismus in de afgelopen twintig jaar meer dan gehalveerd. Ook in omliggende landen gaat de huismus achteruit. De oorzaken zijn divers. Voor de huismus, maar ook de spreeuw en een aantal andere soorten die in de stad tot broeden komen, speelt dat, door de renovatie van oude steden en moderne woningbouw, het steeds moeilijker wordt om nesten te maken. Verder wordt de toegenomen predatie door huiskatten en de meer en meer in de stad broedende sperwers als oorzaken van achteruitgang genoemd. De achteruitgang is echter tot stilstand gekomen, want de laatste 12 jaar lijkt het aantal te stabiliseren.
Verdwijnen van braakliggend terrein
Daarnaast speelt ook de afname van met kruiden begroeide overhoekjes en braaklandjes een belangrijke rol. Daarin komen insecten voor die de mussen voor hun jongen nodig hebben. Vooral in binnensteden is er nog weinig braakland over en de afstand van de binnensteden tot zulke terreinen aan de rand van steden wordt steeds groter bij groeiende steden. Dit is ook de reden geweest waarom de kuifleeuwerik uit Nederland verdwenen is. Deze soort, die in Nederland bekend staat als een kenmerkende soort van ruderaal terrein, kwam vanaf de jaren negentig alleen nog in stedelijk gebied tot broeden. Daarvoor kwam hij meer in het buitengebied voor, maar door intensivering van het landelijk gebied verdween hij daar als eerste. Hierdoor kwam hij vanaf de jaren negentig in Nederland te boek te staan als een soort typisch voor stedelijk gebied. Op Europese schaal wordt de soort nog steeds beschouwd als een typische soort van het boerenland en is één van de 39 soorten van Europese Farmland Bird Indicator.
Bronnen
- Boele A., van Bruggen J., Goffin B., Kavelaars M., Kleyheeg E., Koffijberg K., Schoppers J., van Turnhout C., Vergeer J.W. & Jansen D. (2022). Broedvogels in Nederland in 2020. Sovon-rapport 2022/05. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Schoppers, van Turnhout, Louwe Kooijmans & van der Meij. Stadsvogels tellen: Meetnet Urbane Soorten gaat tiende jaar in. De Levende Natuur, juli 2016.
- Vogelbalans 2016, thema stadsvogels. Sovon Vogelonderzoek Nederland.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Vogels in stedelijk gebied
- Omschrijving
- Ontwikkeling populaties van 83 soorten vogels in stedelijk gebied
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
- Meetnet Urbane Soorten (MUS)Binnen het Meetnet Urbane Soorten (MUS) wordt de aantalsontwikkeling gevolgd van alle broedvogelsoorten van de stedelijke omgeving. De tellingen worden gecoördineerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland. Het meetnet is onderdeel van in het landelijk meetprogramma vogels van het Netwerk Ecologische Monitoring. Vrijwilligers tellen alle vogels op 8-12 meetpunten binnen een postcodegebied. Op elk meetpunt wordt exact 5 minuten geteld. De term 'stedelijke omgeving' wordt breed opgevat, en omvat naast steden en dorpen ook parken, bedrijven- en industrieterreinen, volkstuincomplexen en sportterreinen. Het meetnet richt zich op alle broedvogelsoorten inclusief exoten als halsbandparkiet, nijlgans en stadsduif. In de indicator zijn deze exoten buiten beschouwing gelaten.Analyse per soort en ecogroepenVan 83 vogelsoorten zijn voldoende gegevens beschikbaar om een trend van het stedelijk gebied te berekenen. Met de aantalsgegevens ontleend aan MUS worden per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie; software TRIM; Methode indexcijfers (TRIM). De vogelsoorten van het stedelijk gebied kunnen worden ingedeeld in vijf groepen naar type leefgebied: vogels kenmerkend voor bebouwing (bijvoorbeeld huismus, slechtvalk), bos en park (zanglijster, grote bonte specht), struik en struweel (winterkoning, nachtegaal), open groen/weiden (grutto en ooievaar), en water en moeras (ijsvogel, blauwe reiger).IndicatorOm de indicator te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers per soort meetkundig gemiddeld (Van Strien et al., 2016). Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De trendwaarde (de lijn) voor het eerste jaar is vervolgens op 100 gezet. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017).Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen.Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn.Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
- Basistabel
- Zie tabel indexen individuele soorten onder 'download data'
- Geografische verdeling
- Nederland
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.
- Betrouwbaarheidscodering
- B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2022). Trend van vogels in stedelijk gebied, 2007-2020 (indicator 1585, versie 04, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.