Trend van dagvlinders, 1992-2022

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De achteruitgang van de vlinderpopulaties is nog niet gestuit. In historisch perspectief is de achteruitgang in verspreiding aan het afvlakken, maar in populatieaantallen gaat de afname door.

Afname in populaties

Sinds 1992 zijn de aantallen van vlinders geteld op vaste meetpunten in Nederland afgenomen. In de periode 1992-2003 betrof het een daling van 40% in 11 jaar tijd. In de periode hierna van 10 jaar tot en met 2013 was de trend min of meer stabiel. In de laatste periode van 2014-2022 treedt een nieuwe daling van de trend op met 12 procentpunten (20% ten opzichte van 2014) in zeven jaar, minder steil dan in de eerste periode. Van de 53 gevolgde soorten nemen er over de hele periode gerekend 26 soorten af en 16 soorten toe in populatieaantal (stabiel zijn 10 soorten), met in de laatste 12 jaar 20 soorten af- en 13 soorten toenemend (stabiel zijn 9 soorten, 11 soorten hebben een onzekere trend over deze periode).

Afname in verspreiding

Gemiddeld genomen daalt het aantal bezette kilometerhokken gestaag over de gehele meetperiode, ook na 1997 (tweede tabblad). Gemeten vanaf 1990 nemen van de 49 beschouwde soorten 27 soorten af en 18 soorten toe in verspreiding. Stabiel zijn 4 soorten. Ook in de laatste 12 jaar gaan er meer soorten in verspreiding achteruit (16 soorten), dan vooruit (15 soorten). De trend van 8 soorten is stabiel en twee soorten hebben een onzekere trend.

Rode Lijst Indicator

Veel dagvlindersoorten staan op de Rode Lijst van bedreigde dagvlinders. De belangrijkste oorzaak van hun achteruitgang is het verdwijnen van geschikt leefgebied. Een aantal vlindersoorten komt alleen nog maar in enkele kleine natuurgebieden voor, wat de populaties extra kwetsbaar maakt voor invloeden van buitenaf. Deze gebieden liggen vaak ver van elkaar af, wat maakt dat in het geval van een beperkte dispersieafstand van een soort de kans op hervestiging na lokaal uitsterven klein is. Het aantal soorten op de Rode Lijst en de ernst van de bedreiging is in de jaren 2018 - 2020 verbeterd ten opzichte van 2015 (derde tabblad). Dit heeft onder andere te maken met het feit dat het met name met een aantal zeldzamere bosvlindersoorten beter gaat (grote weerschijnvlinder, iepenpage en keizersmantel). Hierbij speelt het warmere klimaat een rol.

Historisch perspectief; alleen maar verlies

Tussen 1890 en 1990 daalde de trend in verspreiding met 67 procent, waarna de afname is gestabiliseerd (vierde tabblad). Over deze lange termijn is van 42 soorten de verspreiding afgenomen, waarvan er 15 volledig uit Nederland verdwenen. De trend in verspreiding is dan wel min of meer aan het afvlakken vanaf begin jaren '90, de afname in aantallen ging in het resterende gebied nog steeds door (eerste tabblad). De gecombineerde trends in verspreiding en populatieaantal levert een geschatte totale daling op van minimaal 84% over de gehele periode 1890-2017. Omdat een achteruitgang in populatie altijd groter zal zijn dan die in verspreiding, bij een populatieafname van 100 naar 10 is de soort immers nog steeds aanwezig, durven we te stellen dat de afname op populatieniveau sinds 1890 in werkelijkheid zelfs nog groter is geweest.

Oorzaken achteruitgang

Een eeuw geleden waren bijna alle graslanden in Nederland rijk aan kruidensoorten. Sindsdien is de landbouwpraktijk geïntensiveerd, waarbij graslandkruiden nauwelijks tot niet meer voorkomen. Een kruidenrijkdom die vergelijkbaar is met de situatie van weleer wordt tegenwoordig alleen nog gevonden in natuurreservaten. Door natuurherstel is het areaal halfnatuurlijk graslandgebied iets vergroot, en was lokaal ook een toename van zeldzame vlindersoorten zichtbaar. De afname in verspreiding van vlindersoorten in heidegebieden tot 2000 was minder sterk dan die voor graslanden en bosgebieden. Specifiek op locaties waar heide na de grote ontginningen bleef bestaan, bleef de stand van de typische vlinders van heide lange tijd stabiel, maar tegenwoordig neemt het aantal heidevlinders overal af. Dit heeft te maken met zowel fragmentatie van het overgebleven heidegebied, als bodemverzuring en eutrofiëring (voedselrijker worden) van de bodem door neerslag van stikstof vanuit de lucht. Klimaatverandering speelt ook een rol, waarbij heftige zomerbuien enerzijds en droogte anderzijds, met name in de jaren 2018-2019-2020, voor sommige soorten nadelige uitwerkingen hebben gehad (o.a. koevinkje en kleine heivlinder).

Oorzaken vooruitgang

Een aantal soorten neemt recentelijk toe en dat is te danken aan twee factoren. Ten eerste werpt natuurbescherming zijn vruchten af. Door beheerders en vrijwilligers is er de laatste jaren gewerkt aan herstel van de leefgebieden van vlinders. Een voorbeeld is het herstel van de leefomgeving van het pimpernelblauwtje. Daarnaast speelt de klimaatverandering een rol. Vlinders zijn namelijk koudbloedige dieren die in veel gevallen profiteren van warmere zomers. Met name enkele bosvlindersoorten lijken hiervan te profiteren, in combinatie met het aandeel toegenomen volwassen bos en variatie in structuur en samenstelling van de bossen (boswitje, kleine ijsvogelvlinder, grote weerschijnvlinder en keizermantel). Door hun korte levenscyclus kunnen vlinders snel reageren op de verbeterde leefomstandigheden.

Habitatrichtlijn

Een vijftal dagvlinders staat op de Habitatrichtlijn.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend van dagvlinders
Omschrijving
Ontwikkeling van populatie en verspreiding dagvlinders als groep
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
Soortenselectie en dataVrijwel alle inheemse soorten dagvlinders zijn in de indicator opgenomen.Aantalsgegevens zijn ontleend aan het Landelijk Meetnet Dagvlinders van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen bepaald met Poisson regressie (methode indexcijfers, TRIM).Verspreidingsgegevens komen uit de Nationale Databank Flora en Fauna en uit de NEM-aantalsmonitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over verspreiding (het aantal bezette kilometerhokken) bepaald met behulp van occupancy modellen (Van Strien et al., 2013).Basisgegevens van een historische trend terug tot 1890 betreffen waarnemingen op basis van verzamelde vlinders in collecties. Vervolgens nam de informatie verder toe via dagboekgegevens en uiteindelijk overgaand in meer systematische tellingen in de laatste decennia. Door toepassing van nieuwe statistische methoden kon hier toch een robuuste analyse op worden toegepast.IndicatorOm de aantalsindicator en de verspreidingsindicator te berekenen zijn de jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen en over verspreiding meetkundig gemiddeld over alle soorten (Van Strien et al., 2016).Van een aantal soorten zijn in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar (zie tabel met indexcijfers per soort, klik op 'download data'). Deze ontbrekende indexcijfers zijn eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten. Vervolgens zijn de indexen per jaar meetkundig gemiddeld. Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. In zo'n geval liggen de meeste of zelfs alle jaarcijfers van de indicator binnen het betrouwbaarheidsinterval.Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. In dat geval kan een heel betrouwbare trend berekend worden en liggen veel jaarcijfers buiten het betrouwbaarheidsinterval. Uit de trends en de daarbij behorende betrouwbaarheidsintervallen zijn trendklassen afgeleid.Rode Lijst IndicatorDe Rode Lijst Indicator (RLI) is gebaseerd op het aantal soorten op de Rode Lijst per jaar (RLI-lengte). De variant RLI-kleur telt ook de verschuivingen tussen de categorieën op de Rode Lijst mee (Van Strien et al., 2014).Historische trend 1890-2017Vlinderwaarnemingen over de periode 1890-2017 werden geanalyseerd om de lange termijn verandering in het voorkomen van vlindersoorten in Nederland kwantitatief te bepalen. Voor 71 soorten was het mogelijk om betrouwbare historische trends in het aantal bezette 5 km x 5 km-locaties te bepalen voor de periode vanaf 1890 tot 1990, waarbij rekening werd gehouden met veranderingen in observatie-inspanning. We hebben deze trends in verspreiding voor alle soorten in een Multi-Species Indicator (MSI) samengevat, het meetkundig gemiddelde van de indexwaarden van afzonderlijke soorten.
Basistabel
De basistabel met indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staat op een apart tabblad ('Individuele soorten') onder 'Download data'.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
CBS (2023). Meetprogramma's voor flora en fauna. Kwaliteitsrapportage NEM over 2022. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien A.J. van, C.A.M. van Swaay, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, M.J.M. Poot & M.F. WallisDeVries (2019). Over a century of data reveal more than 80% decline in butterflies in the Netherlands. Biological Conservation.Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.Strien, A.J. van, et al. (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.
Opmerking
Met ingang van versie 19 zijn drie 'nieuwkomers' toegevoegd met voldoende gegevens voor een trendberekening: veldparelmoervlinder, kaasjeskruiddikkopje en klaverblauwtje.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schattingen van de trend in populatie-aantal zijn gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.C. Schattingen van de trends in verspreiding zijn gebaseerd op niet-gestandaardiseerde metingen (inclusief de gegevens van het gestandaardiseerde aantalsmeetnet) die met een geavanceerde statistische methode zijn geanalyseerd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
20
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
19
versie‎
18
versie‎
17
versie‎
16
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
13
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
09
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2023). Trend van dagvlinders, 1992-2022 (indicator 1386, versie 19, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.