Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 2000-2017
U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.
Volgens de gebruiksnormen die gelden vanaf 2015 produceerden in 2017 vier van de vijf melkveebedrijven meer dierlijke mest dan op eigen grond mag worden aangewend. Van de hokdierbedrijven heeft zelfs 98 procent een overproductie. In 2017 is het aantal melkveebedrijven met een mestoverschot toegenomen door een hogere mineralenproductie.
Gebruiksnormen zorgen voor grotere mestafvoer
De gebruiksnormen voor dierlijke mest, die in 2006 in de plaats zijn gekomen van het Mineralenafgiftesysteem (MINAS), leiden tot grotere mestoverschotten op bedrijfsniveau. Ook de grondgebonden veehouderij, zoals de melkveehouderij, krijgt door geleidelijke aanscherping van de gebruiksnormen vaker te maken met overproductie waardoor zij mest moet afvoeren.
Aanscherping gebruiksnormen
Het gebruiksnormenstelsel stelt conform de Europese Nitraatrichtlijn eisen aan de hoeveelheid te gebruiken stikstof uit dierlijke mest per hectare landbouwgrond. Volgens de Nitraatrichtlijn mag 170 kg stikstof uit dierlijke mest worden gebruikt per hectare. De Europese Commissie staat Nederland verruiming van deze norm toe (derogatie) tot een bemestingsniveau van 250 kg stikstof per hectare. De hogere bemestingsnorm geldt alleen bij het gebruik van graasdiermest. Daarnaast moet het bedrijfsareaal tot en met 2013 voor minstens 70 procent en vanaf 2014 voor minstens 80 procent bestaat uit grasland. De derogatie voor zand- en lösspercelen in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg is vanaf 2014 beperkt tot 230 kg N per hectare.
Voor fosfaat is met ingang van 2010 de gebruiksnorm gedifferentieerd naar de fosfaattoestand van de bodem. Bij een neutrale fosfaattoestand in 2015 is de gebruiksnorm 60 kg per hectare bouwland en 90 kg per hectare grasland.
Stikstofproductie bij gebruiksnormen
Bij het vaststellen van de hoeveelheid stikstof in geproduceerde mest wordt de uitscheiding van stikstof verminderd met verliezen in stallen en mestopslagen (zoals de emissie van ammoniak). In de praktijk mogen boeren hierbij uitgaan van zgn. forfaitaire waarden die over het algemeen hoger zijn dan de factoren die bij emissieberekeningen worden toegepast. De hoeveelheid stikstof in de mest is hierdoor kleiner waardoor zij minder mest van het bedrijf hoeven af te voeren. Het Compendium voor de Leefomgeving gaat bij de bepaling van de overproductie niet uit van de forfaitaire waarden maar van de (lagere) emissiefactoren.
Bronnen
- CBS (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen 1990-2008. CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2016a). Mest en mineralenproductie, 2015. CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2016b). Productie van dierlijke mest en mineralen. CBS, Den Haag / Heerlen.
- CBS (2018). StatLine: Dierlijke mest: productie en mineralenuitscheiding; bedrijfstype, regio. CBS, Den Haag / Heerlen.
Relevante informatie
- Meer informatie over de productie van dierlijke mest en gebruiksnormen is te vinden in de databank StatLine van het CBS.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie
- Omschrijving
- Ontwikkeling van het percentage veehouderijbedrijven met een overproductie aan dierlijke mest volgens de gebruiksnormen voor dierlijke mest die vanaf 1 januari 2006 gelden. Er is een onderscheid gemaakt in graasdierbedrijven (grondgebonden) en hokdierbedrijven (niet-grondgebonden).
- Verantwoordelijk instituut
- Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
- Berekeningswijze
- Het CBS berekent de uitscheiding van de mineralen stikstof en fosfaat in dierlijke mest door het aantal dieren per diercategorie in de veestapel te vermenigvuldigen met factoren voor de uitscheiding van respectievelijk stikstof en fosfaat in de mest per dier. Gegevens over de aantallen dieren in de veestapel zijn afkomstig uit de jaarlijkse Landbouwtelling van het CBS.
Met betrekking tot stikstof in dierlijke mest wordt er een onderscheid gemaakt in stikstofuitscheiding en stikstofproductie.
Bij de stikstofuitscheiding gaat het om de totale bruto uitscheiding "onder de staart", zonder aftrek van stikstofverliezen die optreden in stal en tijdens opslag buiten de stal.
De stikstofproductie is de hoeveelheid stikstof in bewaarde mest op het moment van uitrijden plus de stikstof in de mest die graasdieren produceren in de wei. Dit betekent dat gasvormige stikstofverliezen in de vorm van ammoniak (NH3) inclusief de afvoer via spuiwater van luchtwassers, lachgas (N2O), stikstofoxide (NO) en moleculaire stikstof (N2) uit stallen en opslagen buiten de stal niet in de stikstofproductie zijn opgenomen.
Bij fosfaat treden er geen gasvormige verliezen op tussen het moment van uitscheiden en het uitrijden of toepassen van de mest. Dit wil zeggen dat de fosfaatproductie gelijk is aan de fosfaatuitscheiding. - Basistabel
- StatLine: Dierlijke mest: productie en mineralenuitscheiding; bedrijfstype, regio (CBS, 2018)
- Geografische verdeling
- Er zijn gegevens voor Nederland, naar landsdeel, provincie en concentratiegebied.
- Andere variabelen
- Mestproductie, stikstofuitscheiding, gasvormige verliezen (in stal, opslag en weide), stikstofproductie, fosfaatproductie. Geldende gebruiksnormen dierlijke mest voor het betreffende jaar, gebruiksnormen dierlijke mest 2015.
- Verschijningsfrequentie
- Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
- Productie van dierlijke mest en mineralen (CBS, 2016b) (korte onderzoeksbeschrijving)
Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen 1990-2008 (CBS, 2010)
Mest en mineralenproductie, 2015 (CBS, 2016a) - Betrouwbaarheidscodering
- Schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2018). Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 2000-2017 (indicator 0528, versie 13, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.