Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 1995-2009

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Volgens de gebruiksnormen van 2009 produceert 60 procent van de sterk gespecialiseerde melkveebedrijven meer dierlijke mest dan op de eigen grond mag worden aangewend. Van de hokdierbedrijven heeft zelfs 99 procent een overproductie.

 199520002005200720082009*
       
 % van de bedrijven met overproductie
Gebruiksnormen in het betreffende jaar      
Graasdierbedrijven222735444542
w.o.sterk gespecialiseerde melkveebedrijven212844636660
       
Hokdierbedrijven969899999999
w.o.varkensbedrijven100100100100100100
 pluimveebedrijven1001001001009999
       
Gebruiksnormen in 2015      
Graasdierbedrijven746051474846
w.o.sterk gespecialiseerde melkveebedrijven958072677266
       
Hokdierbedrijven999999999999
w.o.varkensbedrijven100100100100100100
 pluimveebedrijven100100100999999
 
Bron: CBS (2010). CBS/CLO/jul10/0528
N.B. Voor 2009 betreft het voorlopige cijfers.

Gebruiksnormen zorgen voor grotere mestafvoer

De gebruiksnormen voor dierlijke mest die in 2006 in de plaats zijn gekomen van het Mineralenafgiftesysteem (MINAS), leiden tot grotere mestoverschotten op bedrijfsniveau. Ook de grondgebonden veehouderij, zoals de melkveehouderij, krijgt dan vaker te maken met overproductie waardoor zij mest moet afvoeren.
Verder toont de tabel het percentage bedrijven met overproductie als de mestproductie getoetst wordt aan de gebruiksnormen van 2015. De gebruiksnormen in dat jaar zijn gebaseerd op evenwichtsbemesting.

Beleid: van MINAS naar gebruiksnormen

Het doel van het Mineralenaangiftensysteem MINAS (tot en met 2005) was een verantwoord gebruik van mineralen. Het verschil tussen de aan- en afvoer van mineralen op een bedrijf werd getoetst aan de toegestane verliesnorm. Binnen MINAS werd dus een maximum gesteld aan het mineralenoverschot per bedrijf, maar niet aan de hoeveelheid aan te wenden dierlijke mest.
Het gebruiksnormenstelsel stelt conform de Europese Nitraatrichtlijn wel eisen aan de hoeveelheid te gebruiken stikstof uit dierlijke mest per hectare landbouwgrond. Volgens deze richtlijn mag 170 kg stikstof uit dierlijke mest worden gebruikt per hectare. De Europese Commissie staat Nederland verruiming van de norm toe tot een bemestingsniveau van 250 kg stikstof per hectare. Deze norm (derogatie) geldt alleen voor bedrijven waarvan het areaal voor minstens 70 procent bestaat uit grasland. Daarnaast is de norm alleen geldig voor graasdiermest.
De gebruiksnorm voor stikstof is gebaseerd op de hoeveelheid stikstof in de mest exclusief gasvormige stikstofverliezen (op basis van wettelijke forfaits) die optreden in de stal en bij mestopslag.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie
Omschrijving
Percentage veehouderijbedrijven met een overproductie aan dierlijke mest volgens de gebruiksnormen voor dierlijke mest die vanaf 1 januari 2006 gelden. Er is een onderscheid gemaakt in graasdierbedrijven (grondgebonden) en hokdierbedrijven (niet-grondgebonden).
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Het CBS berekent de uitscheiding van de mineralen stikstof en fosfaat in dierlijke mest door het aantal dieren per diercategorie in de veestapel te vermenigvuldigen met factoren voor de uitscheiding van respectievelijk stikstof en fosfaat in de mest per dier. Gegevens over de aantallen dieren in de veestapel zijn afkomstig uit de jaarlijkse Landbouwtelling van het CBS.
Geografische verdeling
Er zijn gegevens voor Nederland, naar landsdeel, provincie en concentratiegebied.
Andere variabelen
Mestproductie, stikstofuitscheiding, gasvormige verliezen (in stal, opslag en weide), stikstofproductie, fosfaatproductie. Geldende gebruiksnormen dierlijke mest voor het betreffende jaar, gebruiksnormen dierlijke mest 2015.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Opmerking
Met betrekking tot stikstof in dierlijke mest wordt er een onderscheid gemaakt in stikstofuitscheiding en stikstofproductie. Bij stikstofuitscheiding gaat het om de totale hoeveelheid stikstof en stikstofverbindingen (als N-totaal), dus de hoeveelheid inclusief de gasvormige stikstofverbindingen (NH3, N2, NO, N2O) die vervluchtigen in de stal en tijdens opslag buiten de stal. De stikstofproductie is de hoeveelheid stikstof in de mest op het moment van uitrijden of toepassing. Dit betekent dat gasvormige stikstofverbindingen (zoals ammoniak) die in stal, weide en tijdens opslag vrijkomen niet in de stikstofproductie zijn opgenomen. De gebruiksnorm voor stikstof is gebaseerd op de hoeveelheid stikstof in de mest exclusief de gasvormige stikstofverliezen die optreden in stal en bij mestopslag. Bij fosfaat treden er geen gasvormige verliezen op tussen het moment van uitscheiden en het uitrijden of toepassen van de mest.
Betrouwbaarheidscodering
D (berekening op basis van een integrale enquête naar het aantal dieren in de veestapel en mineralenuitscheidingsfactoren)

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CLO (2010). Mestproductie bij gebruiksnormen: bedrijven met overproductie, 1995-2009 (indicator 0528, versie 05, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.