Trend in kwaliteit van natuur, 1994 - 2014

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

Sinds 1994 is de gemiddelde kwaliteit van alle typen landnatuur achteruitgegaan. De daling van de gemiddelde ecosysteemkwaliteit in natuurgebieden op het land is gestopt. Recent is sprake van een lichte verbetering.

Kwaliteit landnatuur

Uit de metingen van een set aan karakteristieke soorten en doelsoorten blijkt dat vanaf 1994 de gemiddelde kwaliteit van landnatuur is afgenomen. De laatste jaren is deze afname gestagneerd en neemt de kwaliteit zelfs weer iets toe. Dit beeld is consistent met de trend van diersoorten van natuurgebieden op het land.

Voor individuele ecosystemen is het beeld wisselend. Zo is de laatste jaren de afname van de kwaliteit van halfnatuurlijk grasland en moeras gestopt, terwijl de kwaliteit van de open duin en heide nog steeds daalt. De kwaliteit van bos daalt in lichtere mate.
De trendfiguur laat verder zien dat de ecosysteemkwaliteit van landnatuur lager is dan in een intact ecosysteem (index=100%) het geval zou zijn. Met een intact ecosysteem wordt gerefereerd aan een ecosysteem dat niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke. Gemiddeld over de ecosysteemtypen ligt de huidige ecosysteemkwaliteit rond de 40%.

Oorzaken van achteruitgang kwaliteit

Ontginningen, landbouwintensiveringen en verstedelijking hebben geleid tot een afname van het areaal van natuurlijke ecosystemen. De kwaliteit van overgebleven ecosystemen in Nederland is afgelopen decennia afgenomen door vermesting, verzuring, verdroging, slechte waterkwaliteit en het gebrek aan ruimtelijke samenhang. De precieze oorzaken en de mate waarin dit voorkomt verschilt per ecosysteemtype en per regio. Sinds 1990 is de milieudruk, zoals bemeten aan emissies en deposities, afgenomen en zijn ruimtelijke condities verbeterd met de inrichting van het Natuurnetwerk Nederland. Duurzame condities zijn echter nog niet bereikt. Doordat milieu- en ruimtecondities niet optimaal zijn, is de kwaliteit van natuur laag en is vaak zelfs sprake van verdere achteruitgang. De precieze oorzaken van achteruitgang verschilt per ecosysteemtype.

Beleid streeft naar verbeteren ecosysteemkwaliteit

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de EU-biodiversiteitstrategie. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door realisatie van het Natuurnetwerk en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Trend in kwaliteit van natuur
Omschrijving
Trend in de mate van voorkomen van kenmerkende soorten als proxy voor de gemiddelde kwaliteit van bos, heide, moeras, open duin en halfnatuurlijke grasland.
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) & Wageningen Environmental Research; auteur: Arjen van Hinsberg & Janien van der Greft-van Rossum en Marlies Sanders
Berekeningswijze
Algemeen
De indicator Trend in natuurkwaliteit geeft de kwaliteit van Nederlandse terrestrische ecosystemen aan sinds 1994, ten opzichte van intacte ecosystemen. De kwaliteit van ecosystemen wordt analoog aan CBD en SEBI 2010 weergegeven op basis van de mate van voorkomen van kenmerkende soorten in ecosystemen (Reijnen et al., 2010).

Ecosystemen en soorten
De indicator Trend in natuurkwaliteit onderscheidt vijf terrestrische ecosysteemtypen: Bos, Heide, Moeras, Open Duin en Half- natuurlijk grasland. Deze ecosystemen zijn met behulp van de Fysisch Geografische Regiokaart onderverdeeld in 18 enkelvoudige strata, de kleinste ruimtelijke eenheden voor de indicator Trend in natuurkwaliteit. Voor alle strata is een selectie gemaakt van kenmerkende soorten, gebaseerd op de doelsoorten uit Bal et al (2001) en aangevuld met typische soorten waarvoor soortdata beschikbaar zijn. In totaal omvat de indicator 457 soorten uit 4 soortgroepen: broedvogels, dagvlinders, reptielen en vaatplanten. Deze soorten zijn opgenomen in het NEM-meetnet (Netwerk Ecologische Monitoring).

Referentie
Karakteristiek voor de indicator Trend in natuurkwaliteit is de weergave van de huidige kwaliteit gerelateerd aan een relatief intact ecosysteem, dat wil zeggen dat het ecosysteem niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke. Voor de invulling van de referentiebeelden hebben SOVON, de Vlinderstichting, RAVON, FLORON en Alterra per stratum de mate van voorkomen van de kenmerkende soorten in de referentiesituatie bepaald.

Soortdata
Jaarlijks komen nieuwe soortdata beschikbaar via de NEM-monitoring. Deze monitoring wordt verzorgd door SOVON (broedvogels), De Vlinderstichting (dagvlinders), RAVON (reptielen) en LMF (flora). Het CBS bewerkt de monitoringsdata voor fauna tot soortindexen per stratum. Wageningen Environmental Research bewerkt de monitoringsdata voor flora tot soortindexen.

Trendberekening
Beschikbare populatietrends van soorten geven aan hoe de populatieomvang verandert ten opzichte van de start van de monitoring van die soort. Deze populatietrends kunnen we relateren aan het voorkomen van deze soort in een (nagenoeg) intact ecosysteem; de dichtheid van voorkomen van een soort in de intacte situatie krijgt de indexwaarde 100, en de indexwaarden tussen 1994 en heden geven aan in welke mate de soort in hogere (waarde > 100) of lagere (waarde 0-100) dichtheid voorkomt ten opzichte van deze intacte situatie. Als soorten in hogere dichtheid voorkomen dan in een intacte situatie wordt de indexwaarde op 100 gemaximaliseerd. Het aandeel boven 100 wordt gezien als gezonde ecologische bandbreedte, en telt zo ook niet mee om soorten met lagere dichtheid te compenseren.
De ecosysteemkwaliteit wordt ten slotte bepaald door rekenkundig middelen van de soortindexen van de soorten binnen het ecosysteem. Hierbij tellen alle kenmerkende soorten even zwaar mee, immers al deze soorten zijn van belang voor het goed functioneren van dit ecosysteem. De kwaliteit voor de gezamenlijke Nederlandse terrestrische ecosystemen wordt bepaald door rekenkundig middelen van de ecosysteemkwaliteit van de vijf ecosystemen. Met Genstat Release 18.1 zijn de trends getoetst op significantie. Voor enkele ecosystemen (moeras en halfnatuurlijk grasland) was de 2e graads polynoom significant, voor andere ecosystemen (heide, bos en open duin) niet en was een lineair dalende trend nog steeds significant.
De resultaten van de indicator 'Trend in kwaliteit van natuur' worden in grafiekvorm weergegeven, naar keuze per ecosysteem of voor de gezamenlijke Nederlandse terrestrische natuur. De indicator geeft zo de trend in de recente ecosysteemkwaliteit weer en de veranderingen ten opzichte van een intacte situatie.
De LPI, waaronder de uitsnede 'Trend fauna in natuurgebieden', is eveneens een trendindicator gebaseerd op soorten en geeft de aantalsontwikkeling van faunasoorten weer.
Basistabel
Zie tabblad figuurdata onder Download figuurdata
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Geen
Verschijningsfrequentie
Tweejaarlijks
Achtergrondliteratuur
Bal, D., Beije, H. M., Fellinger, M., Haveman, R., Van Opstal, A. J. F. M., & Van Zadelhoff, F. J. (2001). Handboek natuurdoeltypen; 2e geheel herziene druk. IKC Natuurbeheer.
Reijnen, M.J.S.M. ,A. van Hinsberg, M.L.P. van Esbroek, B. de Knegt, R. Pouwels, S. van Tol & J. Wiertz (2010). Natuurwaarde 2.0 land. Graadmeter natuurkwaliteit landecosystemen voor nationale beleidsdoelen. WOt-rapport 110.
Opmerking
-
Betrouwbaarheidscodering
C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
09
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
07
versie‎
06

Referentie van deze webpagina

CLO (2017). Trend in kwaliteit van natuur, 1994 - 2014 (indicator 2052, versie 06, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.