Ozonconcentraties en volksgezondheid, 1990-2009

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

De ozonconcentraties liggen onder de streefwaarde voor de bescherming van de volksgezondheid. Vooral in de eerste helft van de negentiger jaren zijn de ozonconcentraties sterk afgenomen. De laatste jaren laten geen verdere daling zien.

Streefwaarde voor de bescherming van de mens

De Europese streefwaarde voor blootstelling van de bevolking aan hoge ozonconcentraties (O3) bedraagt 120 µg/m3 voor de hoogste 8-uursgemiddelde ozonconcentratie per dag. Deze concentratie mag vanaf 2010, gemiddeld over drie jaar, niet vaker dan 25 dagen per kalenderjaar worden overschreden. De doelstelling voor de lange termijn, met als richtjaar 2020, is dat de hoogste 8-uursgemiddelde ozonconcentratie op geen enkele dag in een kalenderjaar meer boven de 120 µg/m3 komt.

Ozon en gezondheid

Blootstelling aan ozon in de buitenlucht kan leiden tot schadelijke effecten op de gezondheid van de mens. Kortdurende blootstelling aan verhoogde ozonconcentraties gedurende perioden met zomersmog staat in verband met toename van luchtwegklachten, verergering van astma en meer medicijngebruik, longfunctiedaling en ontstekingsreacties, meer ziekenhuisopnames en vroegtijdige sterfte. Kinderen, ouderen en personen met hart- en luchtwegaandoeningen zijn relatief gevoelig voor effecten van ozon. Mensen die zich in de namiddag of vroege avond - wanneer de ozonconcentraties het hoogste zijn - langdurig (zeer) lichamelijk inspannen, vormen een risicogroep. De meest eenvoudige manier om blootstelling te verminderen is door tijdens een smogperiode rustig binnenshuis te blijven. In huis liggen de concentraties lager.

Recent onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft bevestigd dat de herhaalde blootstelling aan ozon mogelijk leidt tot een blijvende verminderde werking van de longen. Gezondheidskundig onderzoek geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er een drempelwaarde bestaat, dat wil zeggen, een ozonconcentratie waar beneden geen effecten op de menselijke gezondheid zijn te verwachten. Ook lage concentraties hebben dus mogelijk een nadelig effect.

 

De situatie in 2009

De kaart is gebaseerd op waarnemingen op de regionale meetstations. De ruimtelijke verdeling van de ozonconcentraties over Nederland in 2009 en gemiddeld over de laatste drie jaar verschilt in relatieve termen niet veel. Net als in de vorige jaren zijn in 2009 de hoogste concentraties in het zuiden en zuidoosten gemeten. Gemiddeld over Nederland lag het aantal dagen met overschrijding op hetzelfde lage niveau als in 2008; beide jaren worden gekenmerkt door het laagste aantal overschrijdingsdagen sinds 1990. Het driejarig gemiddelde over de jaren 2007 t/m 2008 ligt in geheel Nederland onder de streefwaarde. De langtermijndoelstelling wordt echter overal ruimschoots overschreden.

Het hoogste aantal overschrijdingsdagen, dat zijn dagen met een 8-uursgemiddelde ozonconcentratie boven de 120 µg/m3, is in 2009 (12 maal) gemeten op een regionaal achtergrondstation in het Limburgse Posterholt. In Noord-Nederland (Friesland, Groningen, Drente, Overijssel, Flevoland) wordt gemiddeld gezien het laagste aantal overschrijdingsdagen waargenomen. In Zuid-Nederland (Limburg, Noord-Brabant, Zeeland) wordt doorgaans het hoogste aantal overschrijdingsdagen waargenomen.

In 2009 waren de verschillen binnen Zuid-Nederland groot met twee tot drie overschrijdingen in Zeeland en twaalf in Zuid Limburg. Het regionale beeld kan overigens van jaar tot jaar sterk verschillen. In stedelijke gebieden worden in het algemeen minder overschrijdingen gemeten. In steden leiden de verhoogde emissies aan stikstofoxiden (onder andere door het verkeer) tot een atmosferisch-chemische reactie waarbij de ozonniveaus juist verlaagd worden.

Naast de streefwaarden voor de bescherming van de mens definieert de EU luchtkwaliteitsrichtlijn ook een informatie- en alarmdrempel. Als de ozonconcentratie groter is dan de informatiedrempel van 180 μg/m3 voor uurgemiddelde concentraties, dan is er sprake van matige smog. De overheid moet dan op een actieve manier informatie verspreiden over de luchtkwaliteit. De alarmdrempel (240 μg/m3 voor uurgemiddelde concentraties) is het niveau waarboven door kortstondige blootstelling zodanige risico's voor de gezondheid optreden dat bij overschrijding zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen moeten worden genomen; er is dan sprake van ernstige smog.

In 2009 is slechts op twee dagen (6 en 7 augustus) sprake geweest van matige smog. Ter vergelijking: in 2006 waren dit 20 dagen. Ook in de rest van Europa waren de ozonconcentraties de laagste gedurende de afgelopen tien jaar. Ondanks emissiebeperkende maatregelen is de verwachting dat de komende jaren bij extreem warm en zonnig weer matige of ernstige smog kan voorkomen en dat de norm voor kortdurende blootstelling overschreden kan worden.

       

Ozonconcentraties nemen niet langer af

De waarnemingen in Nederland en ook elders in Europa in de eerste helft van de jaren negentig laten een duidelijke afname in het aantal dagen met een hoogste 8-uursgemiddelde ozonconcentratie boven de 120 µg/m3 zien. De meest waarschijnlijke oorzaak hiervoor is de aanzienlijke reductie van de uitstoot van ozonvormende stoffen in Europa. Sinds het begin van deze eeuw is er echter in Nederland, maar ook elders in Europa, nauwelijks een verdere daling van de ozonconcentraties te zien, terwijl er toch nog steeds een verdere reductie in uitstoot plaatsvindt. De jaargemiddelde concentratie op verkeersbelaste en stedelijke achtergrondstations laat een geringe stijging zien voornamelijk veroorzaakt omdat het verkeer nu minder stikstofoxiden uitstoot waardoor minder ozon wegreageert.

Er zijn een aantal mogelijke oorzaken voor het teniet doen van de positieve effecten van Europese emissiereducties: toenemende concentraties van ozon en ozonvormende stoffen door toenemende emissies op het noordelijk halfrond (vooral in Azië), veranderingen in de klimatologie en de chemische interactie tussen ozon en stikstofoxiden op lokale schaal. Hogere temperaturen leidend tot hogere emissies van biogene vluchtige organische stoffen, tot een snellere ozonvorming en - indien gepaard met droogte - tot een verminderde depositie van ozon, spelen mogelijk ook een rol.

Volgens een recent rapport van het Europees Milieu Agentschap draagt intercontinentaal transport 10-30% bij aan de ozonconcentraties op leefniveau.

   

Relatie ozonnorm en emissiebeleid

De Europese Unie heeft de streefwaarde voor 2010 gekoppeld aan een maximaal toegestane uitstoot van de ozonvormende stoffen Vluchtige Organische Stoffen (VOS) en stikstofoxiden (NOx) per EU-land. Deze plafonds zijn vastgelegd in de zogenaamde National Emission Ceiling (NEC) richtlijn. Een recente evaluatie van het Europees Milieu Agentschap laat zien dat naar verwachting de totale emissie in de EU27 ongeveer 10% onder het emissieplafond voor Vluchtige Organische Stoffen voor de EU27 als geheel (berekend als de som van de emissieplafonds voor de individuele landen) zal liggen, hoewel 4 van de 27 EU-landen aangeven dat hun emissies de gestelde nationale plafonds zullen overschrijden. Nederland zal overigens het afgesproken VOS-emissieplafond waarschijnlijk halen.

Volgens het Europese Milieu Agentschap is het beeld voor stikstofoxiden anders: 12 van de 27 EU-lidstaten - waaronder Nederland - hebben hier problemen. Voor de EU27 als geheel zal de emissie vermoedelijk 6% boven het gestelde EU27-plafond (berekend als de som van de emissieplafonds voor de individuele landen) uitkomen. Een recente analyse van het PBL heeft echter aangetoond dat Nederland door de recessie het NEC-plafond waarschijnlijk wel zal halen.

De NEC-richtlijn definieert, naast nationale emissieplafonds, ook tussentijdse milieudoelstellingen. De NEC-richtlijn stelt voor de blootstelling van de bevolking aan ozon een afname met tweederde tussen 1990 en 2010 voor. Als criterium is hier niet het aantal overschrijdingsdagen genomen, maar de zogenaamde AOT60. AOT60 staat voor Accumulated Ozone exposure over a Threshold of 60 ppb (=120 μg/m3). De AOT60 houdt zowel rekening met de tijdsduur als de mate van overschrijding. De AOT60 is de som van het verschil tussen de uurgemiddelde ozonconcentraties op leefniveau boven 120 μg/m3 en 120 μg/m³, opgeteld gedurende het gehele jaar.

De AOT60 waarden over de periode 1990-1992 variëren in Nederland van 6.100 (μg/m3) x uur in de agglomeratie Amsterdam-Haarlem tot 12.000 (μg/m3) x uur in de agglomeratie Eindhoven. In de periode 2007-2009 liggen de niveaus inmiddels aanzienlijk lager: tussen maximaal 700 (μg/m3) x uur in de zone Noord-Nederland tot maximaal 1700 in de agglomeratie Heerlen-Kerkrade. Gemiddeld over Nederland zijn de niveaus afgenomen van 7.400 in 1990/92 tot 600 (μg/m3) x uur in 2007/09. Rekening houdend met de onzekerheden in de meetcijfers kan gesteld worden dat een tweederde vermindering ruimschoots gerealiseerd is.

CAFE is een programma van de Europese Commissie om de luchtkwaliteit in de Europese Unie te verbeteren tot een niveau waarbij 'geen significant negatieve effecten' meer optreden voor de menselijke gezondheid en het milieu. De CAFE thematische strategie is onderbouwd met berekeningen die zijn uitgevoerd met het RAINS model. RAINS is het model voor luchtverontreiniging dat de Europese Commissie gebruikt voor onderbouwing van nieuw luchtverontreinigingsbeleid. In het kader van de herziening van de NEC-richtlijn voor een periode tot 2020 zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd.

De uitkomsten van de berekeningen laten zien dat bij bestaand Europees beleid het aantal voortijdige doden in Nederland door blootstelling aan ozon in 2020 op eenzelfde niveau ligt als in 2000: 340 doden per jaar. Bij maximum emissiereducties zoals beschouwd in het RAINS model, wordt het aantal voortijdige doden geschat op 300, een afname van 12%. Onzekerheden in deze cijfers zijn groot. Zo geven schattingen gebaseerd op de waargenomen concentraties aan dat in Nederland per jaar circa enkele duizenden mensen enkele dagen tot maanden vervroegd overlijden.

         

Onzekerheden

De ozonwaarnemingen hebben een onzekerheid van 15% (bij een 95 % betrouwbaarheidsinterval). Daarnaast is sprake van een kleine systematische onderschatting van de concentratie met 4,4%. Na correctie voor deze onderschatting en rekening houdend met de willekeurige meetfouten is de kans op overschrijding van de streefwaarden onderzocht. De directe waarnemingen laat op geen van de 22 regionale stations een overschrijding zien van de streefwaarde (26 overschrijdingsdagen gemiddeld over de driejaarperiode 2007-2009). Rekening houdend met de systematische onderschatting laat een onzekerheidsanalyse zien dat het zeer onwaarschijnlijk dat de streefwaarde op de 22 regionale meetstations is overschreden.

Bronnen

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Ozonconcentraties op leefniveau
Omschrijving
Geinterpoleerde ozonconcentraties relevant voor de volksgezondheid
Verantwoordelijk instituut
RIVM Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit; PBL is verantwoordelijk voor bewerking van de gegevens
Berekeningswijze
Het jaar- en driejaargemiddelde aantal dagen met hoogste 8-uursgemiddelde ozonconcentraties boven de 120 µg/m3 zijn gebaseerd op metingen op de regionale stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. De blootstelling van de bevolking wordt bepaald met behulp van de kaart van de geïnterpoleerde waarnemingen en een natuurgebiedenkaart.
Basistabel
-
Geografische verdeling
Kaart Nederland geïnterpoleerd op basis van 13-17 regionale meetpunten
Verschijningsfrequentie
1jaar-1
Betrouwbaarheidscodering
-

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CLO (2010). Ozonconcentraties en volksgezondheid, 1990-2009 (indicator 0238, versie 11, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.