Stralingsdosis door kunstmatige radioactieve stoffen, 1960-2002
U bekijkt op dit moment een archiefversie van een afgesloten indicator. De actuele indicatorversie met de reden voor het afsluiten, kunt u via deze link bekijken.
Tsjernobyl en de fall-out van bovengrondse kernwapenproeven zijn nog steeds de belangrijkste bronnen van kunstmatige radioactieve stoffen in het milieu.
Kunstmatige radioactieve stoffen in het milieu
Tsjernobyl en de fall-out van bovengrondse kernwapenproeven zijn nog steeds de belangrijkste bronnen van kunstmatige radioactieve stoffen in het milieu. Deze bronnen dragen overigens voor minder dan 1% bij aan de totale stralingsdosis waaraan Nederlanders blootstaan.
- De stralingsdosis door de fall-out van de bovengrondse kernwapenproeven bereikte in 1963 een maximum van 85 microsievert per hoofd van de Nederlandse bevolking, en nam af tot beneden de 10 microsievert in 1985.
- Door het reactorongeval in Tsjernobyl in 1986 steeg de stralingsdosis tot 55 microsievert. Over de periode 1986-2002 volgde een voortdurende afname tot circa 11 microsievert in 2002, per hoofd van de bevolking.
Naast de genoemde oorzaken van kunstmatige radioactieve stoffen in het milieu, zijn er ook de lozingen door kerncentrales, onderzoekslaboratoria en ziekenhuizen. De bijdrage van deze bronnen is veel lager; samen ongeveer 2 microsievert per jaar. Van de blootstelling aan kunstmatige radioactieve stoffen vindt voor meer dan 90% plaats door straling vanuit de bodem.
Beleid ter beperking van de blootstelling
De grootste bijdrage aan de dosis door kunstmatige radionucliden, wordt veroorzaakt door externe blootstelling aan straling vanuit de bodem. Hiervoor is geen beleid geformuleerd. Wel is er een maximaal toegelaten concentratie van radionucliden in voedingsproducten. Slechts sporadisch worden nog concentraties boven de grenswaarden aangetroffen. Het gaat dan meestal om cesium (137Cs) in exotische producten, zoals heidehoning en wild (everzwijn, ree). Ook in 2002 kwamen deze concentraties niet boven de grens van 600 Bq/kg.
Effecten op de volksgezondheid
De gemiddelde individuele dosis door kunstmatige radionucliden in het milieu, bedroeg in 2000 circa 12 microsievert. Deze dosis veroorzaakt in Nederland elk jaar tien extra sterfgevallen door kanker.
Methodiek
Sinds 1998 worden slechts incidenteel radioactiviteitsmetingen aan voedsel gedaan. De gegevens voor de periode 1999-2003 zijn door extrapolatie bepaald (CCRX/Blaauboer (2003)), waarbij rekening gehouden is met radioactief verval en de afnemende beschikbaarheid van de radionucliden voor de opname in voedingsgewassen.
Bronnen
- CCRX/Blaauboer (2003). CCRX-publicatie: Metingen in het milieu in Nederland 1993, Ministerie van VROM, Den Haag. Aangevuld met modelberekeningen 'Fallout_2003' door R.O. Blaauboer voor de periode 1993-2003
Relevante informatie
- Eleveld, H., R.O. Blaauboer et al. (2002). Emissies en doses door bronnen van ioniserende straling in Nederland - Jaarrapport 2001 'Beleidsmonitoring straling'. RIVM (rapportnr. 610 100 001), Bilthoven, 2002.
- Knetsch, G.J. (ed.) (2002). Monitoring of radiation in the environment in the Netherlands. Results in 2000. RIVM (report 610 056 047), Bilthoven, 2002.
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
- -
- Omschrijving
- -
- Verantwoordelijk instituut
- -
- Berekeningswijze
- -
- Basistabel
- -
- Geografische verdeling
- -
- Verschijningsfrequentie
- -
- Betrouwbaarheidscodering
- -
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2003). Stralingsdosis door kunstmatige radioactieve stoffen, 1960-2002 (indicator 0313, versie 04, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.