Verloop van de eilegdatum van vogels, 1986-2022

De gemiddelde eerste eilegdatum van vogels vertoont een opvallende samenhang met de gemiddelde voorjaarstemperatuur. Door klimaatverandering zijn sinds 1986 de voorjaarstemperaturen vaker hoog en is de eerste eilegdatum van veel vogelsoorten vervroegd. Warme voorjaren gingen veelal gepaard met vroege eerste eilegdata en koude voorjaren juist met late eilegdata.

Eerst vervroeging, later stabiel

De gemiddeld eerste eilegdatum van 15 vogelsoorten is tussen 1986 en 2022 met circa 8 dagen vervroegd. Vanaf 1995 zijn eerste eilegdata voor 32 soorten berekend. Voor deze grotere groep bleef sinds 1995 de gemiddeld eerste eilegdatum vrijwel onveranderd. Maar in die periode is ook de gemiddelde voorjaarstemperatuur weinig veranderd.

Eilegdatum vanaf 1986

Voor het bepalen van de gemiddelde eilegdatum sinds 1986 zijn gegevens van 15 soorten vogels gebruikt. Deze gegevens worden binnen het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) verzameld via het Nestkaarten-project. Voor deze 15 soorten is er gemiddeld een vervroeging van een week in de datum waarop het eerste ei werd gelegd. Vervroeging is aantoonbaar bij 9 van de 15 soorten en is met bijna 13 dagen het sterkst bij vijf kleine zangvogels koolmees, pimpelmees, boomklever, ringmus en spreeuw. Bij de overige zes soorten was geen significante verandering te zien. De vervroeging vond vooral plaats in de periode tot begin jaren 2000.

Eilegdatum vanaf 1995

Over de periode 1995 tot en met 2022 kan van eileg-gegevens van 32 soorten vogels gebruik worden gemaakt. Gemiddeld voor alle soorten is sinds 1995 geen significante vervroeging, maar bij 11 afzonderlijke soorten was dat nog wel het geval, waaronder de eerder genoemde kleine zangvogels, maar bijvoorbeeld ook bij kievit, kleine plevier en steenuil. Slobeend en graspieper gingen sinds 1995 juist later broeden en bij 19 soorten was de eerste eilegdatum stabiel.

Samenhang met de voorjaarstemperatuur

De eerste eilegdatum lijkt nauw samen te hangen met de gemiddelde voorjaarstemperatuur in de maanden maart, april en mei. Warme voorjaren gaan vaak gepaard met vroege eileg en koude voorjaren juist met late eileg. In de periode 1986 tot circa 2000 vond een sterkere stijging van de voorjaarstemperatuur plaats dan in de periode na 2000 (KNMI klimaatdashboard). De eilegperiode verschilt overigens per soort en hangt waarschijnlijk ook niet alleen van de voorjaarstemperatuur af, maar ook van de voedselsituatie. Maar bij veel vogelsoorten zijn de jongen voor hun voedsel afhankelijk van de beschikbaarheid van insecten en ook die hangt waarschijnlijk nauw samen met de voorjaarstemperatuur (Van Strien et al., 2008). Ook andere weersfactoren kunnen van invloed zijn, waaronder neerslag (Roodbergen et al., 2018) en bij trekvogels ook het moment van aankomst (Both et al., 2006).

Bronnen

  • Both, C., Bouwhuis, S., Lessells, C., & Visser, M. E. (2006). Climate change and population declines in a long-distance migratory bird. Nature 441, 81–83.
  • KNMI Klimaatdashboard. https://www.knmi.nl/klimaatdashboard
  • Roodbergen M., Van der Jeugd, H., Van der Wal, J., Van Els, P., & Teunissen, W. (2018). Jaar van de Kievit. Sovon-rapport 2018/27. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Van Strien, A. J., Plantenga, W. F., Soldaat, L., Van Swaay, C. A. M., & WallisDeVries, M. F. (2008). Bias in phenology assessments based on first appearance data of butterflies. Oecologia 156(1), 227-235.

Relevante informatie

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Verloop van de eilegdatum van zangvogels

Omschrijving

Ontwikkeling van de gemiddelde eerste eilegdatum van vogels.

Verantwoordelijk instituut

Centraal Bureau voor de Statistiek

Berekeningswijze

De gegevens zijn afkomstig van het NEM-meetnet nestkaarten. In dit meetnet worden de broedgegevens van tientallen vogelsoorten in heel Nederland geregistreerd. Voor veel soorten kan daarmee een schatting worden gemaakt van de dag van het jaar waarop de eerste eieren zijn gelegd. 

De graadmeter is gebaseerd op de gemiddelde eerste eilegdatum per soort per jaar voor een selectie van soorten. Deze gegevens worden vanaf 1995 structureel verzameld in het NEM/Sovon project Nestkaarten, maar voor enkele soorten zijn er ook eerdere gegevens beschikbaar.

Ten opzichte van vorige versies van deze indicator is de selectie van soorten aanzienlijk gewijzigd als gevolg van strengere selectiecriteria. Er zijn nu alleen soorten geselecteerd waarvan over vrijwel de gehele te beschouwen periode voldoende en representatieve gegevens beschikbaar zijn. Om tot de selectie te behoren moesten er 1) gegevens van ten minste 1 jaar in de laatste 3 jaar van de periode beschikbaar zijn, 2) gegevens van ten minste 2 jaar in de eerste 10 jaar van de periode beschikbaar zijn, 3) gegevens van ten minste 30 nesten per jaar voor de laatste 3 jaar beschikbaar zijn of, voor de zeldzamer soorten (Boomvalk, Kleine Plevier en Wespendief) ten minste 15 nesten, en 4) gegevens van ten minste 10 jaar over de gehele periode beschikbaar zijn. Representativiteit is beoordeeld op basis van de geografische ligging van de nesten.

Ten opzichte van de eerdere berekening zijn er bijvoorbeeld soorten afgevallen omdat er van minder dan 10 jaren eilegdata bekend waren. Ook zijn enkele soorten afgevallen omdat de representativiteit van de gegevens onvoldoende kon worden gewaarborgd. Zo is bijvoorbeeld visdief afgevallen omdat daarvan voornamelijk gegevens uit enkele kolonies in het Waddengebied beschikbaar waren. Tegenover het wegvallen van soorten staan echter ook soorten die er bij zijn gekomen, met name roofvogels en boerenlandvogels. De selectie van soorten is hierdoor teruggebracht van 44 naar 32 soorten voor de periode vanaf 1995 en naar 15 soorten voor de periode vanaf 1986. 

De soorten waarop de graadmeter is gebaseerd, zijn te vinden in de download achter de figuur.

Voor het berekenen van de indicator is, aan de hand van 10-3000 nesten per soort per jaar, bepaald op welke dag van het jaar de piek van het eerste legsel viel. De indicator is vervolgens berekend als het rekenkundig gemiddelde van deze dagnummers. Door de gemiddelden is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de dagnummers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017).

De stippen in het figuur zijn de meetwaarden. Het gekleurde vlak geeft het 95% betrouwbaarheidsinterval van de trendlijn aan.

Basistabel

Zie tabblad 'Dagnummers per soort' onder download figuurdata.

Geografische verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

Eens in de twee jaar.

Achtergrondliteratuur

Huntley, B., Green, R. E., Collingham, Y. C., & Willis, S. G. (2007). A climatic atlas of European Breeding Birds. Durham University, RSPB and Lynx Editions, Barcelona.

Opmerking

Met ingang van versie 6 (2013) stellen we het aantal dagen vervroeging vast aan de hand van de trendwaarde.

Betrouwbaarheidscodering

B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
10
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
05
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CLO (2024). Verloop van de eilegdatum van vogels, 1986-2022 (indicator 1405, versie 10, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.