Trends in kwaliteit van landnatuur en water, 1990 - 2022

Sinds 1994 is de gemiddelde kwaliteit van alle typen landnatuur achteruitgegaan, maar sinds 2005 is de achteruitgang gestopt. Sinds 1990 stijgt de natuurkwaliteit van zoet oppervlaktewater licht.

Kwaliteit landnatuur

De kwaliteit voor landnatuur is bepaald aan het voorkomen van kenmerkende soorten broedvogels, vaatplanten en dagvlinders en geïndexeerd, waarbij 100 een intact ecosysteem weergeeft.

Vanaf 1994 is de gemiddelde kwaliteit van landnatuur afgenomen. Sinds 2005 stabiliseert de gemiddelde natuurkwaliteit van ecosystemen: deze neemt niet verder af maar ook niet toe. 

Als we kijken naar verschillende typen landnatuur dan zien we dat de laatste jaren de afname van de kwaliteit van heide en moeras is gestopt, terwijl de kwaliteit van de open duinen nog steeds daalt. De kwaliteit van half-natuurlijk grasland en bos is in de periode 1994-2017 gemiddeld genomen stabiel gebleven.

Kwaliteit regionaal oppervlaktewater

De natuurkwaliteit van het regionale oppervlaktewater wordt bepaald met het voorkomen van soorten waterplanten en macrofauna op basis van de maatlatten van de Kaderrichtlijn Water. Dit wordt uitgedrukt in de ecologische kwaliteitsratio (ekr) met een getal tussen 0 en 1, waarbij 1 is gebaseerd op de natuurlijke referentie: de aanwezigheid van soorten macrofauna en waterplanten die kunnen worden aangetroffen in een ongestoorde, natuurlijke situatie.

In vergelijking met de trend op het land is de trend voor natuurkwaliteit in het zoete water de afgelopen decennia gemiddeld iets positiever. De kwaliteit stijgt in de afgelopen 33 jaar licht met 0,1 ±0,03 van 0,3 naar 0,4. Dit geldt zowel voor waterplanten als voor macrofauna, beide groepen zijn met 0,1 gestegen. De verbetering geldt vooral voor beken, kanalen en in mindere mate bij sloten met respectievelijk 0,16, 0,10 en 0,05. Bij de meren is de kwaliteit in de hele periode met slechts 0,02 toegenomen terwijl bij de brakke wateren de kwaliteit met 0,13 is afgenomen. 

Voor de waterkwaliteit is de Kaderrichtlijn Water (KRW) het bepalende beleid. De eerste KRW-beoordeling vond plaats in 2009 en was gebaseerd op de gegevens van de jaren daarvoor. Gedurende de KRW periode van 2009 tot 2022 is de kwaliteit met 0,04 ±0,012 verbeterd. 

Oorzaken van achteruitgang landnatuur

Ontginningen, landbouwintensiveringen en verstedelijking hebben de afgelopen eeuw geleid tot een afname van het areaal en kwaliteit van natuurlijke ecosystemen. De kwaliteit van de landnatuur in Nederland daalde in de afgelopen decennia verder door vermesting, verzuring, verdroging, slechte waterkwaliteit en onvoldoende grondwater en het gebrek aan ruimtelijke samenhang. De precieze oorzaken en de mate waarin verschilt per ecosysteemtype en per regio. Sinds 1990 is de milieudruk, zoals bemeten aan emissies en deposities, afgenomen en zijn ruimtelijke condities verbeterd met de inrichting van het Natuurnetwerk Nederland, maar duurzame condities zijn echter nog niet bereikt. Doordat milieu- en ruimtecondities verbeteren maar nog niet toereikend zijn, is de kwaliteit van natuur laag maar is de achteruitgang gemiddeld genomen gestopt. 

Oorzaken van achteruitgang waternatuur

De huidige kwaliteit van zoetwaterecosystemen is gemiddeld vrij laag. Dit heeft te maken met deels dezelfde oorzaken als de achteruitgang van landnatuur. Landbouwactiviteiten leiden tot emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, maar hangen ook samen met de regulering van de waterhuishouding. Ook lozingen van huishoudelijk en industrieel afvalwater waren belangrijk voor de slechte kwaliteit. De biodiversiteit van het watersysteem wordt ook sterk beïnvloed door de komst van exoten, vooral de aanleg van het Rijn-Donau kanaal leidde tot veel nieuwe soorten. 

Inrichtingsmaatregelen zoals beekherstel en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, en het verminderen van vermesting van het oppervlaktewater, zorgen voor een herstel van de biologische kwaliteit. Deze maatregelen hebben vaak een beperkte ruimtelijke uitwerking, waardoor er dan alleen een lokaal effect optreedt. Herstel van natuurlijke systemen kost tijd, omdat soorten de nieuwe, geschikte gebieden moeten kunnen bereiken. 

Beleid streeft naar verbeteren kwaliteit natuur en water

In internationaal verband heeft Nederland zich gecommitteerd aan de doelen van de Conventie voor Biologische Diversiteit, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000), de EU-Biodiversiteitstrategie en de EU-Kaderrichtlijn Water. Het Rijk en de provincies hebben in het Natuurpact de ambitie afgesproken de kwaliteit van de natuur te verhogen door het natuurnetwerk te realiseren en door extra inspanningen te richten op (herstel)beheer en maatregelen om water- en milieucondities te verbeteren. 

Het doel van de Kaderrichtlijn Water is om de kwaliteit van water en waterrijke gebieden te verbeteren. De KRW-methodiek omvat maatlatten voor de beoordeling van de biologische toestand, de fysisch-chemische toestand en chemische toestand door toxische stoffen. Deze laatste groep omvat zowel Europees vastgestelde prioritaire stoffen als overig relevante verontreinigende stoffen die per stroomgebied zijn vastgesteld. 

Methode natuurkwaliteit 

Deze indicator is gebaseerd op het voorkomen van kenmerkende soorten in land en water en is samen met een aantal andere indicatoren een maat voor toestand van de biodiversiteit in Nederland. 

Bij landnatuur is de kwaliteit gerefereerd aan de soortensamenstelling van een intact ecosysteem dat niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke, waarbij een index van 0 tot 100 wordt berekend. 

Bij zoet water wordt gerefereerd aan de natuurlijke referentie zoals die is vastgesteld in de maatlatten biologie van de KRW, voor de kunstmatige wateren is dit de maximale potentie. De KRW maatlatten berekenen de ecologische kwaliteitsratio (ekr), dit is een getal tussen 0 en 1. In dit overzicht zijn voor de gehele periode de meest recente watertype-afhankelijke maatlatten gebruikt, tevens zijn alle beschikbare monitoringsgegevens gebruikt en zijn alle watertypen waaronder sloten meegenomen. 

Zowel bij landnatuur als waternatuur gaat het hierbij om kenmerkende soorten die per type landnatuur of per watertype zijn vastgesteld. Daarbij is het ook een maat voor toestand van de biodiversiteit, het voorkomen van kenmerkende soorten in Nederland.

Bronnen

Technische toelichting

Naam van het gegeven

Trend in kwaliteit van natuur

Omschrijving

1. Trend in de mate van voorkomen van kenmerkende soorten als proxy voor de gemiddelde kwaliteit van bos, heide, moeras, open duin en halfnatuurlijk grasland. 
2. Trend in de kwaliteit is beoordeeld op basis van voorkomen waterplanten en macrofauna in de regionale wateren. 

Verantwoordelijk instituut

Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 
Auteurs: Peter van Puijenbroek, Arjen van Hinsberg (PBL), Bart de Knegt, Janien van der Greft-van Rossum en Marlies Sanders (WUR)

Berekeningswijze

1. Natuurkwaliteit land

 

Algemeen
De indicator Trend in natuurkwaliteit geeft de kwaliteit van Nederlandse terrestrische ecosystemen aan sinds 1994, ten opzichte van intacte ecosystemen. De kwaliteit van ecosystemen wordt weergegeven op basis van de mate van voorkomen van kenmerkende soorten in ecosystemen (Reijnen et al., 2010). 

Ecosystemen en soorten
De indicator Trend in natuurkwaliteit onderscheidt vijf terrestrische ecosysteemtypen: Bos, Heide, Moeras, Open Duin en Half- natuurlijk grasland. Deze ecosystemen zijn met behulp van de Fysisch Geografische Regiokaart onderverdeeld in 18 enkelvoudige strata, de kleinste ruimtelijke eenheden voor de indicator Trend in natuurkwaliteit. Voor alle strata is een selectie gemaakt van kenmerkende soorten, gebaseerd op de doelsoorten uit Bal et al (2001) en aangevuld met typische soorten waarvoor soortdata beschikbaar zijn. In totaal omvat de indicator 457 soorten uit 3 soortgroepen: broedvogels, dagvlinders en vaatplanten. Deze soorten zijn opgenomen in het NEM-meetnet (Netwerk Ecologische Monitoring).

Referentie
Karakteristiek voor de indicator Trend in natuurkwaliteit is de weergave van de huidige kwaliteit gerelateerd aan een relatief intact ecosysteem, dat wil zeggen dat het ecosysteem niet is aangetast door vermesting, verdroging, versnippering en dergelijke. Voor de invulling van de referentiebeelden hebben SOVON, de Vlinderstichting, RAVON, FLORON en WUR per stratum de mate van voorkomen van de kenmerkende soorten in de referentiesituatie bepaald.

Soortdata
Jaarlijks komen nieuwe soortdata beschikbaar via de NEM-monitoring. Deze monitoring wordt verzorgd door SOVON (broedvogels), De Vlinderstichting (dagvlinders), RAVON (reptielen) en LMF (flora). De WUR bewerkt de monitoringsdata voor flora tot soortindexen.

Trendberekening
Beschikbare populatietrends van soorten geven aan hoe de populatieomvang verandert ten opzichte van de start van de monitoring van die soort. Deze populatietrends kunnen we relateren aan het voorkomen van deze soort in een intact ecosysteem; de dichtheid van voorkomen van een soort in de intacte situatie krijgt de indexwaarde 100, en de indexwaarden tussen 1994 en heden geven aan in welke mate de soort in hogere (waarde > 100) of lagere (waarde 0-100) dichtheid voorkwam ten opzichte van deze intacte situatie. Als soorten in hogere dichtheid voorkomen dan in een intacte situatie wordt de indexwaarde op 100 gemaximaliseerd. Het aandeel boven 100 telt dus ook niet mee om soorten met lagere dichtheid te compenseren. 
De ecosysteemkwaliteit wordt tenslotte bepaald door rekenkundig middelen van de soortindexen van de soorten binnen het ecosysteem. Hierbij tellen alle kenmerkende soorten even zwaar mee, immers al deze soorten zijn van belang voor het goed functioneren van dit ecosysteem. De kwaliteit voor de gezamenlijke Nederlandse ecosystemen landnatuur wordt bepaald door rekenkundig middelen van de ecosysteemkwaliteit van de vijf ecosystemen. 
Voor de vijf ecosystemen zijn trendlijnen gefit op basis van 1e (linear), 2de of 3de graads functies. Als uitgangspunt streven we naar een best mogelijke, op basis van verklaarde variantie, en meest eenvoudige fit; i) lineair indien mogelijk, ii) maar rekening houdend met mogelijke veranderingen (stabilisatie, stijging, daling) gedurende de gehele periode (2de graads), en iii) het goed beschrijven van de veranderingen in de meetpunten, met name ook in de laatste jaren (keuze 3de graads in sommige gevallen).
Daarbij zijn controles op de bovenstaande procedure uitgevoerd met zowel Genstat (release 18.1) als met Trendspotter. Conclusies over trends blijken robuust. Zo laat de analyse met Genstat zien dat de landelijke trend voor landnatuur over de gehele periode daalde en in de laatste tien jaar stabiel was. Met Trendspotter blijkt dat er een significante afname was tot 2006, Daarna waren er geen significante veranderingen meer. Een fit met een 3e graad polynoom zou datzelfde beeld geven en blijft ook in de laatste jaren dichterbij de meetpunten dan een fit met een 2e graads polynoom. 

2. Natuurkwaliteit zoete wateren
De gemiddelde trend in de natuurkwaliteit van zoete wateren is beoordeeld op basis van voorkomen waterplanten en macrofauna in de regionale wateren. De trend is gemaakt met alle beschikbare monitoringsgegevens van de waterschappen die beschikbaar zijn bij het Informatiehuis Water en de Limnodata Neerlandica. 

De beoordeling is gedaan met de maatlatten van de KRW waarbij geen rekening is gehouden met waterlichaam specifieke doelen. De maximum kwaliteit is gelijk aan de natuurlijke referentie zoals die in de KRW is vastgesteld. De trendlijn is gemaakt met het programma Trendspotter. 

In de KRW maatlatten zijn 1250 soorten macrofauna en 200 soorten waterplanten opgenomen als kenmerkende soorten voor specifieke watertypen.
De achterliggende indicatoren natuurkwaliteit waterplanten en macrofauna zijn beide uitgesplitst naar vier watertypen sloten, beken, kanalen en meren. Een uitgebreide toelichting staat in de CLO-indicatoren ‘Natuurkwaliteit macrofauna’ en ‘Natuurkwaliteit waterplanten’. 
 

Basistabel

Zie dropdown menu in de figuur, onderdeel 'Download data'

Geografische verdeling

Nederland

Verschijningsfrequentie

Tweejaarlijks

Achtergrondliteratuur

Bal, D., Beije, H. M., Fellinger, M., Haveman, R., Van Opstal, A. J. F. M., & Van Zadelhoff, F. J. (2001). Handboek natuurdoeltypen; 2e geheel herziene druk. IKC Natuurbeheer.
Reijnen, M.J.S.M. ,A. van Hinsberg, M.L.P. van Esbroek, B. de Knegt, R. Pouwels, S. van Tol & J. Wiertz (2010). Natuurwaarde 2.0 land. Graadmeter natuurkwaliteit landecosystemen voor nationale beleidsdoelen. WOt-rapport 110. WOT Natuur & Milieu, WUR, Wageningen

Betrouwbaarheidscodering

1. C. Schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd. Met Genstat Release 18.1 zijn de trends getoetst op significantie.

2. B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
09
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
07
versie‎
06
versie‎
04
versie‎
03
versie‎
02
versie‎
01

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Trends in kwaliteit van landnatuur en water, 1990 - 2022 (indicator 2052, versie 09,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.