Broedvogels van bos, 1990-2023
De trend van kenmerkende broedvogels van bossen is toegenomen sinds 1990. In de trend zit wel een duidelijk kantelpunt rond het jaar 2010. Ná die periode is sprake van een matige toename die de lichte afname van vóór 2010 ruimschoots compenseert.
Trend bosvogels
Populaties van kenmerkende broedvogels van bossen zijn gemiddeld toegenomen sinds 1990, met name in de laatste 12 jaar. Van de 27 soorten nemen er 15 toe, acht soorten nemen af en vier blijven stabiel. Over de laatste 12 jaar gaan maar zes soorten achteruit, nemen er 14 toe, waarvan twee soorten zelfs in sterke mate.
Oorzaken
Bossen zijn wijdverspreid over alle grondsoorten, regio’s en grondwatertrappen en vrijwel altijd aangeplant. De broedvogelbevolking is over het algemeen het rijkst in oude bossen op goed gebufferde rijke bodems. Naaldbossen op arme zandgronden zijn juist vaak minder soortenrijk. Afhankelijk van de bodem, omgevingsinvloeden, de leeftijd van het bos en het beheer spelen verschillende processen in op de samenstelling van de broedvogelpopulaties. Zo zijn er voor karakteristieke bosvogels positievere trends op klei- en veenbodems dan op zandgronden en binnen de arme zandgronden zijn verschillen tussen gebieden met meer of minder stikstofbelasting (de Jong et al., 2023)
Uit de meest recente bosinventarisatie blijkt dat bossen in Nederland steeds ouder worden, meer dood hout bevatten, gevarieerder van opbouw worden en een geleidelijke verschuiving laten zien van naald- naar loofbos (Schelhaas et al. 2022). Welke van deze factoren bijdragen aan de toename van bosvogels sinds 2010 is echter niet eenduidig en verdient nader onderzoek.
De aanleg van nieuwe (loof-)bossen is bijvoorbeeld gunstig voor bosvogels, maar jong bos is vooral aantrekkelijk voor soorten die ook veel in struweel voorkomen. Bij het ouder worden van het bos kunnen die weer afnemen. Dit speelt mogelijk een rol bij de afname van matkop (Boele et al., 2021). Veroudering van het bos is gunstig voor kroon- en holenbroeders. Maar de oude bossen op zandgronden in Noord-, Midden en Oost Nederland zijn ook vaak aangetast door verdroging en verzuring onder invloed van vermesting (Kwak & Louwe Kooijmans, 2021, Van den Burg, 2017, de Jong, 2023). Enkele soorten van oudere bossen vertonen dan ook een achteruitgang, waaronder fluiter en zwarte specht, hoewel die laatste sinds 2010 wel weer wat opveert. Predatie door de opkomst van de boommarter speelt mogelijk ook een rol, bijvoorbeeld bij de zwarte specht (Brinkman et al. 2018, Bijlsma, 2020). Ook de omvorming van naaldbos naar loofbos heeft invloed, bijvoorbeeld op de kuifmees en enkele roofvogels. Buizerd, havik en sperwer, nemen toe in bossen in Laag Nederland, maar nemen af in bossen op hoge zandgronden, omdat ze daar weinig voedsel vinden van goede kwaliteit, maar ook omdat ze vaak nestelen in naaldbomen die gekapt worden (Bijlsma 2020).
Bronnen
- Boele A., Vergeer J.W., Van Bruggen J., Goffin B., Kavelaars M., Louwe Kooijmans J., Koffijberg K., & Van Kleunen A., Schoppers J., Van Turnhout C. & Jansen D. 2023. Broedvogels in Nederland in 2022. Sovon-rapport 2023/40. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Brinkman C., Ubels B. & Vervoort M. (2018) Predatie van nesten van Zwarte Spechten door Boommarters - een onderbelicht fenomeen? Limosa 91 (4): 181-184.
- Burg, A.B van den & Vogels, J.J. (2017). Zuur voor de fauna. Landschap 2017/2, 71-79
- Bijlsma, R. (2020). Invloed van grootschalige boskap op broedende roofvogels. De Takkeling 28 (3) 200-270
- Jong, A. de, C. van Turnhout, R. Foppen & C van Oostveen (red.) (2023). Vogelbalans 2023. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
- Kwak, R. & Louwe Kooijmans, J. (2021) Nederlandse vogels in hun domein. Vogelbescherming Nederland, Zeist. ISBN 978 90 5011 7999
- Schelhaas, M.J., S. Teeuwen, J. Oldenburger, G. Beerkens, G. Velema, J. Kremers, B. Lerink, M.J. Paulo, H. Schoonderwoerd, W. Daamen, F. Dolstra, M. Lusink, K. van Tongeren, T. Scholten, l. Pruijsten, F. Voncken, A.P.P.M. Clerkx (2022). Zevende Nederlandse Bosinventarisatie; Methoden en resultaten. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 142.
Relevante informatie
Technische toelichting
- Naam van het gegeven
Aantalsontwikkeling van kenmerkende broedvogels van bossen
- Omschrijving
Ontwikkeling populatie-aantallen van kenmerkende broedvogels van bossen
- Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
- Berekeningswijze
Soortselectie
In deze indicator zijn 27 inheemse broedvogelsoorten kenmerkend voor bossen opgenomen. De selectie van karakteristieke soorten per biotoop is gedaan door de mate van voorkomen in verschillende biotopen te berekenen (Van Strien et al. 2016).
Analyse per soortAantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke broedvogelmeetprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers over populatie-aantallen berekend met behulp van Poisson regressie (zie Methode indexcijfers TRIM; alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten). Alleen meetpunten die liggen in bossen zijn gebruikt voor het berekenen van de indexcijfers.
Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.
1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier – in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen.
2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.
3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.
4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.
5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.
6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.
Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen.
Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn.
Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.
7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
- Basistabel
De indexen van de afzonderlijke soorten met hun trendklasse staan onder het tabblad afzonderlijke soorten onder download data.
- Geografische verdeling
Nederland
- Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
- Achtergrondliteratuur
WWF Nederland (2015). Living Planet Report Nederland, staat van biodiversiteit/natuur. WWF, Zeist.
Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.
Strien, A.J. van, A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44–50.
- Opmerking
In 2021 zijn de regio-indeling en wegingsfactoren aangepast op basis van de vogelatlas van 2018, waardoor trends en indexen per soort enigszins kunnen afwijken van eerder berekende trends en indexen.
- Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.
Archief van deze indicator
Bekijk meer Bekijk minder
Referentie van deze webpagina
CLO (2024). Broedvogels van bos, 1990-2023 (indicator 1618, versie 08, ), www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.